I. roste, h. gerost ([hard, inz. wild, woest, onvoorzichtig] rijden): hij wilde wat gaan rossen in zijn coureuse; zegsw. hij doet niets dan rijden en hij leeft verkwistend en voert niets degelijks uit.
II. roste, h. gerost (afkorting van roskammen? fig. iem. slaan); zie af rossen.