I. roffelde, heeft geroffeld; het ruwe afschaven, met de roffel bewerken; fig. slordig werken, knoeien; Z.-N. haastig (af)werken.
II. roffelde, heeft geroffeld; een roffel slaan: de tamboers roffellen; de trommen roffellen; op de trom roffellen; met de vingers op de tafel roffellen.