I. tw.; klankn. het geluid, wanneer iets plotseling gescheurd, gereten enz. wordt; ook in het alg. ter aanduiding van een plotselinge snelle beweging: plots, op slag: hij scheurde het rits rits vaneen!
II. m. -en; groef, gleuf, inkrassing; inz. merk op een vat: een rits maken.