m. regens (1 atmosferische neerslag; tot nedervallende druppels verdichte waterdamp; bij verg. van andere neervallende stoffen; 2 grote [neervallende] hoeveelheid);
1. kwam er maar regen! een zachte regen; de regen valt in stromen neer; spreekw. Na regen komt zonneschijn, d. i. na lijden komt verblijden, voorspoed volgt op tegenspoed; zie ook drop;
2. een regen van kogels (of: kogelregen); een regen van telegrammen.