o. refreinen (1 keerwoord, -vers, -rijm; herhaling v. bepaalde woorden aan ‘t einde der strophen, van een bepaalde versregel na e. zeker aantal andere; 2 dichtvorm der rederijkers: gedicht met een refrein):
1. alleen het refrein kende ik van het lied en zong het dapper mee;
2 de refreinen van Anna Bijns.