m. repen (1 lange en smalle strook; 2 een eind touw, ketting in verschillende toepassingen; z. bet. 5; 3 Z.-N. hoepel; 4 staaf metaal; 5 visserij: zwaar touw of kabel, waaraan de vleet of het haringnet hangt):
1. een reep linnen, katoen, papier; een stuk doek aan repen scheuren, een reep chocolade, een reep lood;
2. de reep van een katrol, een takel; z. klokreep, stuurreep, valreep; de over een kanaal gespannen reep v. e. veerpont;
3. met de reep spelen;
4. een reep staal;
5. de reep uitzetten; zie repel.