o. raadsels, raadselen (1 iets, dat geraden moet worden; iets, waarvan de zin, de betekenis moet gezocht worden; 2 fig. een duistere zaak):
1. iem. een raadsel opgeven, een raadsel oplossen;
2. fig. dat is mij een raadsel; in raadselen spreken; de raadselen des levens, geheimenissen.