Gepubliceerd op 11-11-2021

papier

betekenis & definitie

o. papieren, papiertje (Gr.-Lat. papyrus: 1 eig. de naam ener rietplant, uit wier stengel men bladen, om op te schrijven, vervaardigde; nu: stof van verschillende vezelachtige stoffen, linnen, lompen, stro enz. vervaardigd; 2 inz. stof, waarop men schrijft, drukt; een stuk of vel van deze stof; 3 geldswaardig papier, papieren geld, effecten, wissels, chèques enz.; 4 afkorting van soorten papier):

1. in ons land werd reeds in 1280 uit lompen vervaardigd; papier lijmen, scheppen, satineren; een riem;
2. zegsw. zijn gedachte op het papier brengen, zetten, schriftelijk uitdrukken; hij heeft goede papieren, getuigschriften; zegsw. het papier is geduldig, men schrijft, wat men wil; zijn papieren waren niet in orde, identiteitsbewijzen, pas enz.; op papier, (als handelsterm) ten verkoop gereed; op de grond lagen blauwe papieren;
3. de papieren dalen, stijgen; fig. zijn kansen, invloed enz. worden minder, groter; dat loopt in de papieren, is zeer duur; papier aan toonder, geldswaardig papier, dat op vertoon aan den houder wordt uitbetaald; driemaands papier, vervallen na drie maanden; kort papier, te betalen op zicht, hetzij uiterlijk drie dagen na zicht, hetzij uiterlijk acht dagen na de dagtekening; lang papier, betaalbaar in langere termijnen dan kort papier; Z.-N. in slechte papieren zitten, verlegenheid;
4. zie behangselpapier, pakpapier, postpapier, enz.

< >