m. -en, paladijntje (Fr. paladin, Lat. palatinus: 1 eig. heer v. h. paleis of v. h. palatium, hofedelman, krijgsoverste, inz. benaming van de 12 pairs van Karel den Groten; 2 bij uitbr. een hoffelijk ridder; thans: overtuigd voorstander, beginselvast beschermer):
1 de paladijnen van Karel den Groten, b.v. Roeland. Olivier, Ogier; zie RoelandsIied;
2 Betjes paladijnen legden het af.