I. o. paden, paadje (1 weg, gemaakt door de voetstappen van de mensen of dieren, die er langs gingen, soms opzettelijk gemaakte weg in het open veld, het bos enz.; smalle weg, voetpad; 2 met zekere zorg onderhouden voetweg; 3 fig. weg, levensweg):
1 e. binnenpad, e. pad door het woud; gij moet dit pad inslaan; op het pad zijn, van huis;
2 de paden in de tuin;
3 steil en doornig is mijn pad; het verkeerde pad opgaan; het pad der deugd.