v. (1 meerdere macht, meerderheid; inz. grotere getalsterkte; 2 rechtst. lichamelijke of geestelijke niet te voorziene dwang, waardoor de aansprakelijkheid voor iems. doen of laten wordt opgeheven):
1 voor de overmacht bukken, zwichten; de overmacht hebben; 2 door overmacht b.v. oorlog, niet op tijd zijn betalingen doen;
overmachtig
bn. (veel meer macht hebbende dan een ander): de overmachtige vijand.