I. bn. (1 ondergeschikt; 2 afhankelijk):
1. de onderhorige geloofsgenoten van een bisschop; de kapitein en de hem onderhorige manschappen;
2. de aan Nederland onderhorige koloniën;
II. zn.
onderhorige
m. en v. onderhorigen (ondergeschikte): het lot zijner onderhorigen verbeteren.