1. bn., bw. (omgedraaid, in tegengestelde stand): een omgekeerde handschoen; precies omgekeerd; in het omgekeerde geval; een kous omgekeerd aantrekken; omgekeerd evenredig;
2. omgekeerde o.: het omgekeerde van een breuk, b.v. 5/2 is het omgekeerde van ⅖ ; het omgekeerde van 4 is ¼; het omgekeerde van mooi, het tegengestelde.