Gepubliceerd op 11-11-2021

net

betekenis & definitie

I. o. netten (1 knoop- of strikwerk met mazen om vogels, vissen te vangen, 2 zakje van touw of draden, inz. in samenst.; 3 in het alg. samenstel van draden, lijnen, vertakt en onderling zich kruisende; 4 weefselachtig samenstel; 5 netwerk).

1. een visnet, een vogelnet; fig. zijn netten spannen, uitzetten, in de val lokken; zie vissen 2;
2. een eiernet, een haarnetje; leg het valies in het net, nl. bagagebewaarplaats in een coupé;
3. een net van spoorwegen, kanalen;
4. het darmnet, het oognet;
5. zie netwerk.

II. bn., bw.; netter, netst (1 proper, zindelijk; 2 sierlijk, schoon; 3 beschaafd, wellevend):

1. het is daar net in huis; een nette dienstbode;
2. een nette letter, een nette kleding; Z.-N. een net meisje, mooi;
3. dat zijn nette mensen; bw.: wat was zij net gekleed!

III. als zn. o.: een opstel in het net schrijven, in netschrift;

IV. bw. (juist, precies): net op tijd; net goed! net genoeg! en de rest is net zo; net wat voor hem.

< >