Gepubliceerd op 11-11-2021

maan

betekenis & definitie

I. v. manen, maantje:

1. duister hemellichaam, dat zich om een planeet en met deze om de zon beweegt inz. bijplaneet van onze aarde: onze aarde heeft slechts één maan; de planeet Mars heeft er twee; de (maan)gestalten: nieuwe maan, volle maan, wassende maan, afnemende maan; zie wachter; een gezicht als een volle maan, een vol, blozend gelaat; zegsw. al het geld is naar de maan, weg, verloren; loop naar de maan (en pluk sterren), naar den duivel; naar de maan reiken, het onmogelijke willen; tegen de maan blaffen, vergeefse pogingen aanwenden, tevergeefs schelden; spreekw. Als de maan vol is, schijnt ze overal, a) als iem. rijk is, laat hij het hij elke gelegenheid merken, b) als iem. gelukkig is, wil hij ook anderen gaarne doen delen, c) een zaak, tot klaarheid gekomen, komt ter kennis van het algemeen; scherts. de maan breekt bij hem door (de maan schijnt), hij wordt kaal; Z.-N. rosse maan, ruzie;
2. afbeelding van de maan; (halve)maanvormig versiersel, gebakje: Turkije voerde in een groen veld een zilveren halvemaan.

II. v. manen; Z.-N. gew. larve van de aasvlieg.

< >