Gepubliceerd op 11-11-2021

maag

betekenis & definitie

I. m. en v. magen; bloedverwant: hij heeft vrienden noch magen; zie maagschap.

II. v. magen; ontl. zakvormig gedeelte van het spijsverteringskanaal, begrepen tussen slokdarm en twaalfvingerige darm: een sterke maag, een zwakke maag hebben; de maag van een rund; zegsw. iem. iets in zijn maag stoppen, het hem aansmeren; ergens mee in zijn maag zitten, a) het niet kwijt kunnen, b) mee verlegen zitten; versterkt: dat zit (of: ligt) hem dwars in de maag, (inz. in Z.-N. ligt hem op de maag).

< >