Fr. libéral, Lat. liberalis,
1. bn., bw.; liberaler, liberaalst (mild, milddadig, vrijgevig; onbevooroordeeld; vooruitstrevend, ruimdenkend; politiek in ons land: voorstander van vrijheid op economisch en cultureel gebied; godsd. vrijzinnig; niet streng van opvatting in zake zijn godsdienstplichten);
2. m. en v. liberalen (voorstander v. h. liberalisme; iem., die tot de liberale partij behoort).