Gepubliceerd op 11-11-2021

lachen

betekenis & definitie

lachte (lit. t. of gew. loeg), h. gelachen (bekende uiting van vrolijkheid, blijdschap, scherts enz.): tegen iem. lachen; dat is niet om te lachen; om iets lachen; zegsw. met iets lachen, a) er niet om geven, b) Z.-N. spotten met; in zich zelf lachen; in zijn vuistje lachen, heimelijk lachen; het is om te lachen, belachelijk; wie het laatst lacht, lacht het best; zich een bult, een ongeluk, een puist, een aap, een kriek, een stuip lachen, tranen lachen, onbedaarlijk lachen; zie ook boer; als zn. o.: schudden van het lachen.

< >