I. 1 v. jutten (sappige zomerpeer): zachte jutten; 2 m. jutten (boom).
II. mans- en vrouwsvoornaam: Het hoofd (of: de kop) van Jut, krachtmachine op kermissen (oorspr. geslachtsnaam van een in 1876 berechten moordenaar).
III. m. jutten; zie strandjut.