v. -n (Ned.), jambus (Gr.-Lat.) mv. jambi (1 versvoet; een onbetoonde lettergreep, gevolgd door e. betoonde, b.v. ge-voel; 2 een uit jamben bestaand vers, versregel);
1 trochaeën en jamben;
2 een gedicht in tienvoetige jamben; de jamben van Staring.