hardde, heeft gehard;
1. hard maken: ijzer harden, staal harden;
2. bestand doen zijn: een kindje harden tegen het klimaat; refl. zich harden;
3. uithouden, volhouden: het niet kunnen harden van de kou; die knecht zal het daar niet harden; nog: scheik. omzetten van vloeibare oliën in vaste stoffen.