Gepubliceerd op 11-11-2021

hang

betekenis & definitie

m. in bet. 1 en 2 hangen (1 voorwerp, waaraan iets hangt, kram; rek, tot het ophangen van schotels, kaasplanken enz.; hanger; 2 droogplaats, hangschuur; bokkinghang, visrokerij; 3 trek, neiging, in deze bet. germ.):

1. kaaspers, kaasvaten, hang en met kaasplanken;
2. de lucht in de hang;
3. hang tot het verbodene hebben.

< >