handelde, h. gehandeld (1 goederen kopen en verkopen; 2 te werk gaan, zich gedragen; 3 doen, daden verrichten; 4 onderhandelen; 5 tot onderwerp hebben; 6 spreken over):
1. in koffie, in tabak in ‘t groot, in ‘t klein handel drijven; handelen op Amerika;
2. dwaas, verstandig handelen; naar Gods geboden handelen;
3. niet praten, maar handelen; de handelende personen in een toneelstuk;
4. over de vrede handelen;
5. die brief, dat boek handelt over;
6. professor handelde over de vierde dimensie, behandelde.