I. v. hallen (1 overdekte marktplaats; 2 hoge zaal [in een paleis]; 3 hoge en ruime vestibule):
1. een boterhal, een groentehal;
2. in de grote hal v. d. burcht;
3. de hal van ons nieuwe station; de hallen van grote hotels, in bet. 3 dikwijls op Eng. manier uitgesproken.
II. o. (1 hardheid van de grond tengevolge van vorst; 2 hardbevroren aardkorst):
1. het hal zat wel drie voet in de grond;
2. het is moeilijk het hal te bewerken.