I. hakte, h. gehakt (met de hak bewerken, loswerken): een veenland. een heideveld hakken;etymologisch verwant met hakken II.
II. hakte, h. gehakt (kappen; met een bijl, houweel enz. op iets slaan en verdelen, splijten, fijn maken): hout hakken; fig. op iem. hakken, voortdurend aanmerkingen maken, afgeven op; dat hakt er in, dat maakt een gat in de beurs; zie pan, spaander.
