m. -s (Fr. 1 springloop, snelrit v. e. paard; 2 fig. van personen: snelloop, renloop; 3 dans van Hongaarse oorsprong; ook: de muziek);
1. in vliegende galop;
2. hij kwam in galop terug, haastig; op, in een galop, snel;
3. men danste, speelde een galop.