v. fabrieken (Fr. fabrique [Lat. fabrica zie fabriceren]: 1 inrichting in ‘t groot, om op uitgebreide schaal producten uit grondstoffen te vervaardigen; 2 het gebouw; de arbeiders, het personeel ener fabriek; 3 kerkfabriek);
1. op de fabriek werken; een katoen fabriek, een laken fabriek, een glas fabriek;
2. de gehele fabriek was in rep en roer; de fabriek werkt vandaag niet; een nieuwe fabriek bouwen;
3. zie kerkfabriek.