(tien en drie),
1 bep. hoofdtelw. (bijv. ) - jaar; (zelfst. ) we zijn met -en; zegsw. zo zijn (of: gaan) er - in een dozijn, gezegd van onbetekenende zaken of personen; - is een ongeluksgetal of ongeluksnummer; met - aan tafel; zie ook ambacht;
2 onbuigbaar rangtelw.: op bladzijde -, de dertiende.