Gepubliceerd op 11-11-2021

dak

betekenis & definitie

o. daken (bovenbedekking v. e. bouwwerk; geol. het onmiddellijk boven een ertsafzetting liggend gesteente, verg. vloer): het - moet hersteld worden; er zit een mus op het -; zegsw. onder één dak wonen, in hetzelfde huis; iem. iets op zijn - schuiven, hem een of andere lastpost bezorgen en er zich zelf voor vrijwaren; onder - zijn, a) veilig, geborgen zijn, goed geborgen, b) huisvesting hebben; iem. onder - brengen, a) huisvesting verlenen, b) bezorgen, in veiligheid brengen; iets van de daken verkondigen of prediken, alom bekendmaken, Matth. 10 : 27; een huis met een zilveren, gouden, papieren -, met een hypotheek bezwaard; Z.-N. een Frans -, mansarde-dak; zie lei'endak.

< >