bande, h. gebannen (1 iets op plechtige wijze bijeenroepen; aankondigen, vero.; 2 geesten verdrijven; 3 verdrijven, verjagen, uit zijn gezelschap houden):
1. gesch. de vierschaar bannen, (plechtig) bijeenroepen; de schouw bannen, de schouwing over wegen, rivieren en waterleidingen aankondigen;
2. den duivel bannen;
3. zijn vrees bannen; iemand uit zijn gezelschap bannen; iem. uit het land bannen, verbannen; zegsw. geschied. iemand in of uit iets bannen, bij vonnis iemand iets toewijzen of ontzeggen.