babbelde, h. gebabbeld (1 telkens praten; veel onnodig praten over onbeduidende dingen; 2 kwaadspreken; 3 kouten, keuvelen):
1. wat zijn die vrouwen weer aan ‘t babbelen; dat kind begint reeds aardig te babbelen;
2. over zijn vertrek werd heel wat gebabbeld;
3. ik kom vanavond wat babbelen.