Gepubliceerd op 11-11-2021

baar

betekenis & definitie

I. v. baren (lit. t. inz. in het mv. golf): de zilte baren.

II. v. baren, baartje (staaf van gegoten [kostbaar] metaal inz. van goud of zilver; in de wapenkunde: zilveren band, die uit de linkerbovenhoek naar de rechterbenedenhoek van het schild loopt en een derde deel daarvan moet beslaan): zilver aan baren.

III. v. baren, baartje (1 berrie; 2 lijkbaar; 3 Z.-N. katafalk):

1. de meubels op een baar wegdragen;
2. Christus raakte de baar aan, Lukas 7 : 1.4;
3. Z.-N. op Allerzielen staat de baar in de kerk voor alle overleden gelovigen.

IV. m. baren, baartje (onbevaren matroos; groentje, nieuweling, inz. iem. die voor het eerst in Indië komt en met de levenswijs onbekend is, z. orang).

V. bn. (1 naakt, bloot vero.; 2 van boze geesten, spoken: zonder vermomming):
1. ba(a)rvoets;
2. de bare duivel; nog: baar geld, klinkende munt; bare onzin, klinkklare; de bare zee, de volle zee, de ruwe, dreigende zee.

< >