Gepubliceerd op 28-04-2017

De Dandy

betekenis & definitie

In de Van Dale wordt de dandy omschreven als ‘fat’, ‘modegek’. En een ander woordenboek zegt 'iemand met een overdreven verzorgd uiterlijk’. Typisch calvinistisch. In buitenlandse dictionaires wordt het dandyisme uitvoeriger, neutraler en flatteuzer omschreven: ‘in het midden van de achttiende eeuw in Engeland opgekomen en later ook in Frankrijk aangetroffen levensstijl, die zich kenmerkte door exclusiviteit in kleding en levenswandel, een geestige en cynische conversatietoon en een arrogante houding in elke situatie' en ‘iemand die zich inspande om zich te gedragen en uit te drukken met een perfecte elegantie en met een aristocratisch flair’. Hoewel, ‘zich inspannen’ is nu niet bepaald iets voor een snob. Zulke mensen heten arrivisten. Ziet u het al voor u? Een snob met bebloede, zwetende werkhanden? Het zijn niet de prestaties of de ijver die bepalen wie tot de elite behoort en wie niet.

Het dandyisme is een heel duidelijke culturele manifestatie: de dandy’s waren de uitsluitend mannelijke toonaangevers in de elitaire salons en drongen zelfs tot in de literaire kringen door. Hun geblaseerdheid en hun profonde verveling gaven tevens aan hun uitstraling een uitzonderlijk poëtisch cachet. Hun handelwijze was beslist doordacht: een spel met de realiteit, het vermijden van de hardheid van het leven door een nonchalante levenshouding aan te nemen, alsof niets en niemand aan de sleur en de banaliteiten een einde kon maken. Het is aristocratisch zich te vervelen. Deze positie gaf de dandy’s iets autodidactisch, waardoor ze ze zich zelfs boven de echte adel verheven voelden.

De echte snob zou ook over al deze gaven moeten beschikken, maar jammer genoeg is het woordje zo gepopulariseerd geworden dat de historische achtergrond in totale vergetelheid is geraakt. Tegenwoordig associëren we automatisch de dandy met een o verklede jongeman en de snob met een persoon wiens uiterlijke kenmerken zich limiteren tot frivole en decadente fratsen en opschepperij. Maar in zekere mate kan men zeggen dat beide partijen dezelfde richtlijnen volgen: allure, klasse, oververzadigdheid, geblaseerdheid, excentriciteit, arrogantie, exclusiviteit en nog vele andere eigenschappen die men hen kan toeschrijven.

Een dandy is uiteraard steeds perfect gekleed. Een snob zou dat ook moeten zijn, terwijl deze zich misschien iets nonchalanter zou kunnen gedragen en iets zou kunnen laten gaan. Een snob zou bijvoorbeeld, gekleed in een kasjmier broek ter waarde van enkele doorsneemaandsalarissen, zich door zijn vol modder beladen labrador laten bespringen als deze van de jachtles terugkomt, zonder dat dit incident iets aan zijn imago zal veranderen. Integendeel: het bevestigt zijn geblaseerdheid. Het maakt hem dus niets uit. Een dergelijk voorval zou voor een dandy gevaarlijker zijn, alhoewel ook een dandy een beetje Verwaarloosd’ kan schijnen. Maar achter deze faux-pas zullen uren peinzen en overwegen schuilgaan.

De spirituele aantrekkingskracht van de dandy is dus misschien iets sterker dan die van een snob, maar dat heeft waarschijnlijk te maken met zijn retorische bekwaamheid en de literaire sporen die deze stroming achterliet. Een snob kan zich wel of niet aan voorgeschreven etiquettes houden (het is altijd weer een verrassing); een dandy zal er zich bij uitstek geen moeite voordoen. Maar ook een echte snob zal zich snel aan deze attitude moeten overgeven, anders zal hij niet lang au sé- rieux genomen worden en snel doorgaan als een banale bourgeois.

In deze kleine encyclopedie gebruik ik sans gêne beide levensinstellingen door elkaar, mede omdat beiden naar eenzelfde esthetisch ideaal streven. De dandy-dames, de zogenaamde femmes fatales, hebben eveneens snobistische gewoontes; behalve dat zij zich uit pure verveling en dégout uitsluitend op de verleiding van onschuldige mannelijke wezens hebben toegelegd. Ze zijn echter eveneens kil, roekeloos, verwend, hautain en mondain en bezitten nog verschillende andere karak- tertrekjes die men bij snobs en dandy’s terugvindt, en die in de volksmond van decadentie en hoogmoed getuigen. Maar een snob schept nooit op: eigen roem stinkt, zegt de Van Dale. De snob 'geeft iets aan’. Het volk zou tevreden moeten zijn dat hij het in zulke privileges überhaupt laat delen! Mocht u echter als beginnersnob de drang naar een weinig pronken niet kunnen weerstaan (helemaal blasé worden kan nog enige tijd duren), houd het dan bij insinuaties, die nog altijd discreter zijn dan directe aanwijzingen en exhibitionisme.

We sluiten deze paragraaf af met een paar citaten die een wat zonniger licht op het snobisme werpen. De geschiedschrijver Justinus schreef over Hiëron n in de tijd dat die nog een gewoon burger was ‘dat het hem voor de status van monarch alleen aan een koninkrijk ontbrak’. Dat zou een geloofwaardige definitie van een snob kunnen zijn. Materialistischer (en, hoewel Latijn, onherroepelijk Duits) is het motto van prins von Bismarck: ‘Beati possidentes.’ Jammer genoeg gebruikte hij het zo vaak dat het bijna een vulgaire bijsmaak kreeg. ‘Odi profa- num vulgus et arceo’ van Horatius (Oden m i, x) heeft daarentegen veel meer klasse en stijl, is tijdloos en heeft niets te maken met kwantiteit en boulimie. Verder is deze spreuk politiek correct, omdat degenen die zich aangesproken zouden moeten voelen hem zeker niet begrijpen. Om over na te denken nog een opmerking van Socrates, die er zelfs van beschuldigd werd dat hij de jeugd bedierf, en die bij het zien van een paar luxeartikelen tot de heerlijke conclusie kwam: ‘Hoeveel is er niet dat ik niet nodig heb.’

< >