Franz Lehár (Komáron 1879-Bad Ischl 1948) was een Hongaarse operettecomponist van dezelfde generatie als Emmerich Kálmán. Na de dood van Johann Strauss jr. en Franz von Suppé bliezen zij de in het slop geraakte Weense operette nieuw leven in.
Léhar studeerde aanvankelijk viool en muziektheorie aan het Praagse conservatorium, en legde zich toe op het componeren op advies van Dvofák. In 1905 kwam met Die lustige Witwe de klapper waarmee Lehár zijn naam in Wenen definitief vestigde. In de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog schreef hij luchtige werken waarvan het succes zwaar leunde op de populariteit van de wals. Na de oorlog ontwikkelde zijn stijl zich in de richting van een iets ambitieuzere harmoniek onder invloed van Debussy, Richard Strauss en Puccini. Bovendien begon hij de 'moderne' foxtrot en tango in zijn operettes te verwerken. Met speciaal voor de beroemde tenor Richard Tauber geschreven nummers, waaronder 'Dein ist mein ganzes Herz' uit Das Land des Lächelns (1929), behaalde Lehár nog enkele grote successen. Na de Tweede Wereldoorlog is Lehár, wiens joodse vrouw de oorlog overleefde, fel bekritiseerd vanwege zijn naïeve houding t.a.v. de nazi-terreur. Zo werd in Hitlers Arendsnest te Berchtesgaden een door Lehár zelf vervaardigd afschrift teruggevonden van 'Lippen schweigen, 's flüstern Geigen', Hitlers favoriete nummer uit Die lustige Witwe. De kopie was eerbiedig voorzien van een persoonlijke opdracht en een hakenkruis.
Oeuvre
38 operettes; 5 opera's; filmmuziek bij 5 films; 65 losse walsen, 50 marsen; 90 liederen.