Franz von Suppé (Split 1819-Wenen 1895) was een Oostenrijks componist, die onder invloed van Jacques Offenbach de allereerste Weense operette schreef: Das Pensionat (1860).
Zijn vele operettes en andere theatercomposities zijn geschreven in een vloeiende, lichte stijl waarin naast de invloed van Offenbach ook die van Rossini en Donizetti doorklinkt. Donizetti was een ver familielid van Suppé en moedigde hem aan om componist te worden. Na zijn jeugd in Kroatië studeerde hij rechten in Padua en reisde hij van daaruit vaak naar Milaan om Verdi, Rossini en Donizetti te ontmoeten en hun werken te horen. Na de dood van zijn vader verhuisde hij met zijn moeder naar haar geboortestad Wenen, waar hij compositieles nam en een bij uitstek Weense musicus werd. Zijn talent bleef niet lang onopgemerkt en al op zijn 21e was hij dirigent aan het Theater in der Josefstadt. Vanaf 1845 zwaaide hij zijn bäton in het Theater an der Wien, waar Das Pensionat in première ging. Dirigeerde Suppé zijn eigen werken, dan nam hij zo vertelde men eerst wat snuiftabak zodat een flinke nies de opmaat vormde van de ouverture. Grote successen beleefde hij o.a. met Die schöne Galatea (1865), Die leichte Kavalerie (1866) en Bocacdo (1870). Tegenwoordig worden vooral zijn ouvertures nog uitgevoerd, met name die tot de komedie Dichter und Bauer (1846). In de laatste jaren van zijn leven ontwikkelde Suppé een fascinatie voor de dood. Als voorbereiding op het naderend einde componeerde hij religieuze muziek en sliep hij om te wennen alvast in een doodskist.
Oeuvre
31 operettes; ca. 180 balletten en diverse soorten theatermuziek; 8 serieuze opera's; liederen ; koorwerken ; 3 missen en 1 requiem.