XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Dmitri Dmitrijevitsj Sjostakovitsj

betekenis & definitie

Dmitri Dmitrijevitsj Sjostakovitsj (St. Petersburg 1906-Moskou 1975). Russische componist en pianist. Ondanks de door de sovjetautoriteiten opgelegde beperkingen had hij een eigen stem, die het lijden van de sovjetburgers vertolkte. Hij geldt als de grootste symfonicus van de tweede helft van de 20e eeuw.

Dmitri Sjostakovitsj stamt uit een Pools geslacht, dat uiteindelijk in St. Petersburg terecht kwam. Zijn moeder was pianiste, maar gaf haar concertpraktijk op toen haar eerste dochter geboren werd. Thuis werd veelvuldig gemusiceerd en de kinderen kregen pianoles van hun moeder. Dmitri begon pas op zijn negende, maar ontpopte zich als een natuurtalent: binnen een maand speelde hij eenvoudige stukjes van Mozart en Haydn.

In 1919 werd hij toegelaten tot het St. Petersburgse conservatorium, waar hij compositieles kreeg van Maximilian Steinberg en pianoles van Leonid Nikolajev. Door de Revolutie was de familie verarmd en toen zijn vader in 1922 overleed, moest de jonge Dmitri bijklussen als begeleider van stomme films. Toch voltooide hij in 1923 zijn pianistenopleiding, twee jaar later behaalde hij zijn componistendiploma. Sjostakovitsj twijfelde aanvankelijk tussen een carrière als componist of pianist, maar het lot besliste voor hem. De première van zijn Eerste symfonie (1925) zijn afstudeerstuk werd op de radio uitgezonden, waarna dirigenten als Bruno Walter, Leopold Stokovski en Otto Klemperer haar op hun repertoire namen. Hierna zou hij als pianist nog slechts optreden in zijn eigen werken.

Veracht en vereerd:
Na de Eerste symfonie werd Sjostakovitjs' muzikale taal radicaler, onder invloed van uiteenlopende grootheden zoals Sergej Prokofjev en Alban Berg. Getroffen door diens opera Wozzeck gebruikte Sjostakovitsj een vergelijkbare satirisch-expressionistische toon in zijn eigen opera's Noz (De neus, 1927-28) en Ledi Makbet Mtsenkogo Uezda (De Lady Macbeth van het district Minsk, 1930-32). Vooral de laatste beleefde enorme successen, tot Stalin een uitvoering bijwoonde: enkele dagen daarna repte een anoniem artikel in de Pravda van 'chaos in plaats van muziek' en werden verdere uitvoeringen verboden. Sjostakovitsj droeg zijn eerste kennismaking met de repressieve arm van 'de vader des vaderlands' in stilte. In 1937 presenteerde hij zijn Vijfde symfonie, als 'het creatieve antwoord van een sovjetkunstenaar op gerechtvaardigde kritiek' het idioom is gematigder en sluit aan bij Mahlers heroïsche klankwereld. Na de première van dit intens dramatische werk kreeg Sjosta kovitsj een half uur durende ovatie 'die de zuilen van de zaal deed sidderen'. Hij was weer in de gratie. Vier jaar later ontving hij de Stalin Prijs voor het Pianokwintet (1940).

Toen Hitler in februari 1941 Leningrad belegerde, werd Sjostakovitsj gefotografeerd als brandweerman, waarmee het moreel van de bevolking werd opgekrikt. Nog diezelfde maand begon hij aan zijn Zevende symfonie, die in augustus 1942 in het nog altijd belegerde Leningrad in première ging. Zij werd het symbool van het manmoedig verzet van de Russen tegen de nazi's en beleefde stormachtige successen in het buitenland als de 'Leningrad symfonie'. Over de afwisseling van in-tragische en opgewekte sferen in dit werk zei Sjostakovitsj: 'Het is tegelijkertijd een requiem voor diegenen die lijden, en een eerbetoon aan de onverzettelijke Russische bevolking.'

In 1943 voltooide Sjostakovitsj nog een 'oorlogssymfonie', de Achtste, die met haar bijna drie uur lengte en intense geladenheid nog indrukwekkender is dan zijn Zevende. Toch werd zij minder welwillend ontvangen. Prokofjev achtte 'haar melodisch profiel niet interessant' en stelde voor twee delen te schrappen. Anderen onderstreepten echter de verhevenheid van dit 'epos van de pijn' en tegenwoordig geldt de Achtste als een van de onbetwiste meesterwerken van de 20e eeuw. De première van zijn Negende symfonie in november 1945 was een anticlimax: in plaats van de verhoopte glorificatie van de Russische superioriteit bleek zij een miniatuurachtig scherzo, waarvan de vijf deeltjes samen amper zo lang duren als het eerste deel van zijn Zevende of Achtste symfonie.

Twee Sjostakovitsjen:
Na de overwinning op de Duitsers namen de sovjets de touwtjes nog strenger in handen en begon een periode van 'zuiveringen'. Op 10 februari 1948 werden componisten als Sjostakovitsj en Prokofjev in een decreet van het Centraal Comité beticht van 'formalistische perversies en antidemocratische tendensen'. Opnieuw raakte Sjostakovitsj zijn geprivilegieerde positie kwijt: zijn composities werden op een zwarte lijst geplaatst en zijn onderwijsfuncties aan de conservatoria van Leningrad en Moskou werden hem ontnomen. In de vrees naar Siberië verbannen te worden, zette hij twee gepakte koffers naast zijn bed.

Na dit voorval, waarbij collega's niet aarzelden Sjostakovitsj nog verder de grond in te trappen, zouden er twee Sjostakovitsjen zijn. Enerzijds trok hij zich terug en onderhield hij nauwelijks sociale contacten, anderzijds verscheen hij nadrukkelijk in het openbaar, waarbij hij gehaast verklaringen voorlas die hem door anderen werden toegestopt. Ook in zijn muziek was hij dubbelhartig: hij dong naar de gunst van de partijleiders met heroïsch-naïeve werken als Pesn' o lesach (Het lied van de wouden,1949), Nad rodinoi nasjei solntse sijaet (De zon schijnt over ons vaderland,1952) en filmmuziek bij rolprenten die Stalin verheerlijkten, maar volhardde tegelijkertijd op zijn eigen weg in composities als het Eerste vioolconcert (1948); de liederencyclus Iz jevreiskoi narodnoi poezii (Uit de joodse volkspoëzie, 1948), en het Vierde en Vijfde strijkkwartet (1949, 1952). Deze werken hield hij in zijn bureaulade tot na de dood van Stalin in 1953, toen het culturele klimaat minder rigide werd.

Sjostakovitsj' tactiek werkte: zijn Pesn' o lesach werd onderscheiden met de Stalin Prijs en leverde hem 100.000 roebel op. Vanwege zijn populariteit in het westen realiseerden de Sovjets zich eens te meer zijn propagandistisch potentieel. In 1949 werd hij uitgezonden naar een cultuurcongres in Amerika, waar hij gedwee een Russische tekst voorlas die de zegeningen van het sovjetsysteem onderstreepte en Stravinski en Prokofjev als 'formalistisch' bestempelde. De westerlingen trachtten Sjostakovitsj te bewegen het sovjetregime te verwerpen, wat hij weigerde: elk spoortje van kritiek kon hem immers zijn vrijheid, ja zelfs zijn leven kosten.

Traditie en vernieuwing:
Het oeuvre van Sjostakovitsj is gebouwd op de spanning tussen traditie en vernieuwing. Is zijn Eerste symfonie nog klassiek van vorm en inhoud, hierna omarmde hij de avant-garde. Zoals in de ééndelige, dissonante en ritmisch bijna mechanische Eerste pianosonate (1926) en de eveneens eendelige Tweede symfonie (1927), waarin hij de tonaliteit losliet en een koor inzette. Hiertegenover staan de opera Ledi Makbet en composities als de 24 Preludes voor piano en de Eerste cellosonate (1934), waarin Sjostakovitsj een overtuigend compromis vond tussen traditie en modernisme. Zijn Vierde symfonie (1935-36) is Mahleriaans van proporties, maar hierin gaat een veelheid aan ideeën ten koste van de transparantie.Toch is zij met haar zwierige melodiek, haar stuwende ritmiek en humoristische scherzi kenmerkend voor Sjostakovitsj' gepassioneerde schrijfwijze.

In zijn Vijfde symfonie deed Sjostakovitsj schijnbaar boete voor zijn 'formalistische zonden', maar afgezien van de bombastische finale en de tonale stijl is deze niet sociaal-realistisch van karakter. Dat hij in deze en volgende symfonieën terugkeerde naar de traditionele vierdeligheid had muzikale redenen: Sjostakovitsj begreep dat dergelijke grootschalige werken een solide architectuur vereisten. Na de slecht ontvangen Negende concentreerde hij zich op de 'veiligere' kam ermuziek, die nu eenmaal minder de aandacht trok. Hierin zwalkte hij, zoals overigens in zijn gehele oeuvre, tussen banaliteit in het Eerste strijkkwartet (1935), roerende eenvoud in het pianowerk Djetskaja tetrad (Notenboek voor een kind, 1944-45) en gewaagde polytonaliteit in het Derde strijkkwartet (1946).

Geschrokken van het vernietigende decreet van 1948 componeerde Sjostakovitsj een tijdlang bombastische oratoria, om meteen na Stalins dood in 1953 zijn Tiende symfonie te presenteren. In dit hoogst emotionele werk rekende hij naar eigen zeggen af met de tiran en verwerkte hij zelfbewust zijn eigen initialen D-Es-C-H (in Duitse schrijfwijze), die hij later ook zou gebruiken in zijn desolate Achtste strijkkwartet (1960). Maar zoals vaker sloeg hij hierna weer een andere richting in: in zijn Elfde en Twaalfde symfonie (1957 en 1961) bezigde hij tot veler verbazing een sociaal-realistisch idioom, waarin hij respectievelijk het symbolische jaar 1905 en Lenin bezong. Een jaar later koos hij in de Dertiende symfonie, Babilar (1962) alweer voor de controverse: een mannenkoor zingt een protestdicht van Jevgeni Jevtoesjenko tegen de gruwelijke moord op een groep joden. Dit werd hem in het antisemitische Rusland niet in dank afgenomen: pas nadat een aantal passages geschrapt was, kon de symfonie worden (her)uitgevoerd.

In 1966 kreeg Sjostakovitsj een hartziekte waard oor hij enige tijd niet kon componeren en waarvan hij nooit geheel genas. Bovendien werden zijn spieren aangetast door artritis, zodat hij op den duur zijn handen nauwelijks nog kon bewegen. Toch bleef hij componeren, maar zijn taal werd pessimistisch en somber. In deze periode schreef hij relatief veel vocale werken. De liederencycli op gedichten van Alexander Blok (1967) en Marina Tsvetajeva (1973) ademen een overwegend tragische sfeer. In 1969 schreef hij zijn hartverscheurende Veertiende symfonie: een cyclus van elf liederen voor bas, sopraan, strijken percussie-instrumenten op gedichten over de dood. De spaarzame begeleiding en de bijzondere klankkleuren wijzen vooruit naar het ingetogen werk van Sofia Goebaidoelina.

Worsteling met vernieuwing en traditie:
Hoewel de behoudende elementen in Sjostakovitsj' muziek vaak worden verklaard als een reactie op de sovjetrepressie, waren zij wel degelijk inherent aan zijn stijl en karakter. Hij was een gecompliceerde persoonlijkheid die enerzijds zocht naar consensus, maar zich anderzijds verzette tegen hem opgelegde grenzen. Ondanks de censuur ontwikkelde hij een eigen stem, met een Mahleriaanse pathetiek, een opzwepende ritmiek, een door chromatiek en polytonaliteit gekleurde tonaliteit, een uiterst kleurrijke instrumentatie en een afwisseling van tragiek en humor, die de perfecte vertolking bleek van het lijden van de sovjetbevolking. Het is echter de vraag of zijn muziek wezenlijk anders had geklonken als hij niet in de Sovjet-Unie was gebleven. En terwijl men Sjostakovitsj vaak een lafhartige politieke houding verwijt, componeerde hij ook werken waarin hij (impliciet) de verschrikkingen van het systeem aan de orde stelde. Als docent steunde hij bovendien studenten als Galina Oestvolskaja en Sofia Goebaidoelina, toen hun werk door het conservatorium werd bekritiseerd.

Zoals de meesten van ons was Sjostakovitsj geen held, maar hij vocht wél voor de integriteit van zijn muziek. Deze fungeert als een spiegel voor onze ziel: juist in zijn worsteling met vernieuwing en traditie, moed en lafheid, uitgelaten vrolijkheid en diepe wanhoop herkennen wij een mens van vlees en bloed.

Oeuvre
10 opera's en balletten; 11 toneelmuziekwerken; 34 twee piano's; 24 werken voor solozang; 19 transcripties en orkestraties.