Klassiek handwoordenboekje

M.J Koenen en dr. Van Anrooy (1920)

Gepubliceerd op 18-03-2024

Dwergen.

betekenis & definitie

(de) kwamen voort uit de maden van het lichaam van den gedooden reus Ymir. In de Noordsche mythologie en in de sprookjes en sagen der drie Noordsche rijken, Zweden, Noorwegen en Denemarken, spelen tal van dwergen een rol.

Onder hen zijn toovenaars, zie Tröller, anderen kunnen runen snijden en ontcijferen, en allen kunnen zich als geesten wondersnel verplaatsen. Ze wonen in holen en spleten der bergen, zie Aardmannetjes en Gnomen, of wel in de aarde onder de steenen, zie Steendwergen, ook wel in liefelijke heuvels, of in majestueuze beukenbosschen (Velddwergen). Hun kleur is aardgrijs; sommigen zijn erg leelijk van gestalte: klein met korte beenen en lange armen, die bijna op den grond reiken. Evenals onder de Elfen zijn onder hen goede (Kabouters, Robotten) en booze, zie Fialar en Galar; de booze brengen de menschen onheil aan, waartegen dan bezweerders of toovenaressen (kloka) moeten optreden. Onder hen zijn kunstsmeden, zie b.v. Brisingamen alsmede Brok en Sindri; vier van hen torsen het gewelf des hemels nl. Austri, Vesdri, Nordri en Sudri, zie ook Andvari en Regin.

< >