wezens tusschen goden en menschen, een soort van dwergen d.i. aardgeesten, van zeer kleine gestalte (in zooverre komen ze overeen met de Pygmaeën bij de Grieken), maar met veel verstand. Men telt drie soorten: de eigenlijke aardmannetjes, de steendwergen en de velddwergen.
Zij hebben het gebied over de mijnen en zijn den mijnwerker vijandig; kunstig kunnen zij smeden in allerlei metaal. Zij vervaardigen b.v. de versierselen op de wapenrustingen der helden, doch op vele hunner geschenken ligt meest ongeluk of vloek. Zij spreken hun eigen taal, leven met den mensch in vriendschap en bewijzen hem diensten; beleedigd worden zij kwelziek. Hun woonplaats is in de aarde.