Kerken Maastricht

Jac. van Term (1979)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Sint Andrieskerk

betekenis & definitie

Dag in dag uit haasten de Maastrichtenaren er zich in toenemende verkeersstromen aan voorbij. Maar vrijwel niemand realiseert zich dat daar waar de Maagdendries verloopt in Achter de Barakken achter een lange muur, wat huizen en schoolgebouwen een kerk schuil gaat.

Of althans wat resteert van een vijf eeuwen oude kapel die eens deel uitmaakte van het Sint Andriesklooster. Dat na het uit 625 daterende Wittevrouwenklooster aan het Vrijthof het oudste was van Maastricht.De namen Sint Andries en Maagdendries hebben, overigens, niets met elkaar te maken. Dries is volgens Van Dale’s woordenboek een braakliggende akker, verarmd bouwland dat als wei wordt gebruikt. En aan zulk een stuk onbebouwde grond nu — aan de noord-westkant van de stad die toen nog geen omwalling had en een heel eind van de bebouwde kom af vestigde zich, zeer waarschijnlijk omstreeks 1200, een convent van vrome vrouwen. Zonder enige kloosterregel en zonder uniforme kledij wilden zij zich wijden aan de dienst van God. En aan haar aanwezigheid dankt de Maagdendries dan haar naam, d’n Drees op z’n Maastrichts gezegd.

In de 14de eeuw werd de communiteit tot klooster verheven nadat de vrouwen volgens de regels van de H. Franciscus waren gaan leven. Tevens werd de kapel - die uit 1420 moet dateren - ook voor de openbare eredienst opengesteld. In 1471 wijdde bisschop Louis de Bourbon van Luik de kerk in en tegelijk toe aan de apostel Sint Andreas. Waarin, in 1485, de latere bekende Luikse bisschop Jan van Home tot priester werd gewijd. Het eenvoudige doch goed geproportioneerde gebouw van mergel op een voet van Naamse steen bestaat uit één beuk en is met een houten gewelf gedekt.

De steunberen zijn, bovenaan, met Sint Andreaskruisen versierd. In de 15de eeuw kwam het convent van Sint Andries tot grote bloei. Het telde lange tijd meer dan veertig kloosterlingen. Toen ook dit klooster na de Franse inval werd opgeheven, was het, echter, al tot armoe vervallen en was het aantal zusters sterk teruggelopen. In 1795 had het convent nog slechts negen leden: overste Anna Lunckens, zeven religieuzen en een werkzuster.

Het klooster werd voor een deel en de kerk helemaal tot magazijn van de militaire genie ingericht. In 1820 werd het klooster grotendeels gesloopt. De kelders ervan bestaan nog steeds. Aan het einde van de vorige eeuw was de kerk nog in gebruik bij de genie terwijl de tuinen in handen waren van de heren Regout. Toen de genie, tenslotte, uit de kerk was weggetrokken, kreeg het kerkbestuur van Sint Matthias de terrreinen, in 1895, in erfpacht van de Nederlandse staat. Die, tenslotte, in 1922 konden worden gekocht. De kapel werd, later, wat opgeknapt en onder andere als jeugdkerk in gebruik genomen en als atelier, eerst tot 1952, door Charles Eyck en toen door een tweetal beeldhouwers.

Intussen was de kerk steeds meer aan het oog onttrokken geraakt. In mei 1905 verrees er een lagere school voor meisjes die in het begin van de jaren zestig dicht ging. In afwachting van een restauratie van haar gebouwen aan de Lenculenstraat werd daarin, in de jaren zeventig, de Toneelacademie der stad tijdelijk gehuisvest. Dwars op de zuidwand van de kapel staat, voorts, wat eens de katholieke kleuterschool Sint Joseph was. Door de ontvolking en de vergrijzing van de binnenstad - en dus ook van de parochie van Sint Matthias - waren, en zijn, er geen kinderen meer om de scholen te bevolken. Gebrek aan kleuters was er, later, ook de oorzaak van dat een prachtig plan, in 1963, om de kerk tot peuterschool te verbouwen de ijskast in moest.

Architect W. A. Schellinx had, op verzoek van het kerkbestuur, de tekeningen ervoor gemaakt.

De Sint Andrieskerk geniet, intussen, de twijfelachtige, ja trieste eer de enige Maastrichtse kerk te zijn die er zo vervallen en zo verlaten bijstaat. Na, overigens, aan sloop te zijn ontsnapt waarvoor, op 6 juni 1957, vergunning was gegeven. Vijf jaar tevoren, in 1952, was aan het ministerie gevraagd of de kerk mocht worden afgebroken. Waarop geen antwoord kwam. Toen zei burgemeester Michiels van Kessenich, daarover door pastoor Fr. Rouwet aangesproken: nog eens aanvragen en als de sloopvergunning er is staat de gemeenteraad op zijn kop en gaat de sloop niet door.

Pastoor Rouwet ziet, op de drempel van de jaren tachtig, de toekomst van de Sint Andrieskerk wat rooskleuriger tegemoet. Hij hoopt op herstel in het kader van de renovatie van het westelijk Boschstraatkwartier. Het kerkbestuur is bereid de kapel voor een multifunctie in te richten.

’Na restauratie, die zeer zeker nog mogelijk is, en na gedeeltelijke vrijlegging, zou deze stijlvolle kapel een sieraad betekenen voor deze wat achteraf gelegen en prozaïsche hoek van oud-Maastricht’, aldus prof. dr. J. J. M. Timmers, in 1960, in Heemschut, het orgaan van de Bond Heemschut. Hij slaakte daarin een noodkreet omdat ’twee historische monumenten van Oud-Maastricht bedreigd’ werden ’met een schielijke ondergang’: de Cellebroederskapel en de Sint Andrieskerk.

De Cellebroederskapel werd reeds in alle vroegere luister hersteld. Zal deze eer de kerk van Sint Andries ook nog eens te beurt vallen?

Nu is het eens niet het verkeer, dat er schuld aan is, dat twee bestanddelen van Maastrichts oude stedeschoon bedreigd worden met een schielijke ondergang, het naderende onheil heeft een complex van oorzaken: de vergetelheid, die deze objecten ten deel viel, de onverschilligheid van de zijde der eigenaars, de weinig opvallende plek, die deze monumenten innemen, het niet voor handen zijn van een directe bestemming (blijkbaar in dit land een voorwaarde voor het behoud van kunstwerken) en vele andere dingen meer. Al met al is er reden te over om ons ongerust te maken over het lot der beide laat-gotische kapellen van St. Andries en van het v.m. Cellebroedersklooster. Voor de eerste schijnt al een sloopvergunning ’verleend’ te zijn, voor de tweede zal er waarschijnlijk geen meer nodig zijn, als de beruchte tand van de tijd nog iets verder knaagt dan hij tot heden knaagde. En dan zal elkeen uiteraard treuren. Omdat het dan te laai is en omdat iets onvervangbaars voor goed verdween.

Prof. dr. J. J. M. Timmers in Heemschut, orgaan van de Bond Heemschut, 1960.

< >