(Stadsschouwburg)
Met de bouw van wat alweer twee eeuwen schouwburg is, beleefde Maastricht helemaal in het begin van de 17de eeuw een viervoudige primeur. Want met deze bouw werd de eerste Zuidnederlandse barokkerk verwezenlijkt, tevens het eerste werkstuk van de beroemde Brugse bouwmeester Petrus Huyssens, de eerste kerk van de Jezuïeten in Maastricht en de eerste kerk ook na een eeuw van stilstand in kerkelijke bouwbedrijvigheid als gevolg van de godsdienstoorlogen in de 16de eeuw. Dat alles realiseerde zich, destijds, natuurlijk geen enkele Maastrichtenaar. Zoals vandaag de dag menige Maastrichtenaar alle moeite zal hebben om in de merkwaardige mergelstenen kolos daar waar de Bredestraat op haar smalst is nog enige trekken van een kerk te herkennen. De paters Jezuïeten vestigden zich, voorgoed, in Maastricht in 1574. Ze startten een jaar later, op 28 juni 1575, met drie Latijnse klassen voor jongens.
Met al gauw meer dan zeshonderd studenten werd het gymnasium meteen het toonaangevendste onderwijsinstituut in Limburg. De Jezuïeten hadden, aanvankelijk, grootse bouwplannen. Ze dachten aan een klooster-, kerk- en scholencomplex dat zich, met tuinen en al, zou uitstrekken tussen Wolfstraat en Sint Amorsplein. Toen kwam het rampzalige jaar 1579. Ook de Jezuïeten moesten een stap terugzetten en zich tevreden stellen met een tiental panden aan Heggestraat, Bredestraat en Wolfstraat als klooster en het bestaande collegebouw. Terwijl ook de kerk heel wat bescheidener van afmetingen en opzet moest worden.
De Jezuïeten vroegen hun jonge confrater Petrus Huyssens een plan voor de kerk te maken. Dat het eerste ontwerp werd van deze lekebroeder van de orde der Jezuïeten die in 1577 in Brugge was geboren en al op 21-jarige leeftijd naar Maastricht was gekomen. De Maastrichtse Jezuïetenkerk werd, aldus, zijn eerste grote opdracht. Het werd ook een van de fraaiste van zijn talrijke barokkerken die in Antwerpen, Brugge, Brussel en Gent en verder in het Vlaamse land van zijn architectonische begaafdheden zouden gaan - en nog steeds – getuigen.
Het kapittel van Sint Servaas schonk de Jezuïeten de mergelblokken uit zijn groeven te Sichen-Bolder en Hees. De stad toonde zich al even vrijgevig. Na de eerste steenlegging op 30 juni 1606 door de Spaanse veldheer Ambrogio Spinola duurde het, door gebrek aan geld, nog acht jaar voordat de kerk, op 27 juli 1614, kon worden ingewijd en toegewijd aan de H.H. Petrus en Paulus. Waarvoor de 80-jarige Luikse suffragaan-bisschop Andreas Stregnart naar Maastricht was komen reizen.
De enkelbeukige kerk had een eenvoudig rechthoekig koor en een schip van twaalf bij bijna veertig meter met een houten met allerlei heiligenfiguren beschilderd vlak plafond. De voorgevel, aan de westzijde, was door klassieke pilasters in drie traveeën verdeeld en opvallend versierd met een verguld kruis op de krullende topgevel, het Christusmonogram IHS en beelden, in nissen, van de H. Maagd, de H. Ignatius en de H. Franciscus Xaverius.
Omdat ook de Jezuïeten de eed van trouw aan de Republiek weigerden af te leggen, moesten zij in 1639 de stad verlaten. De ’walse gereformeerde gemeynte’ nam hun kerk in gebruik en verwijderde alles wat aan de katholieke eredienst herinnerde. Doch dankzij Lodewijk XIV die Maastricht inmiddels veroverd had, mochten de Jezuïeten in juli 1673 terugkeren en kregen ook zij weer de beschikking over hun kerk. De beelden in de voorgevel werden weer geplaatst en er kwamen nieuwe gebrandschilderde ramen.
Meer dan honderd jaar is er aan de kerk vrijwel niets veranderd. Alleen werd rond 1750 het plafond vervangen door een tongewelf met stucwerk in rococostijl.
In het jaar 1773 hief paus Clemens XIV de orde der Jezuïeten op. De paters moesten Maastricht verlaten met achterlating van alles wat ze bezaten. Op zondag 24 augustus had de laatste dienst in de kerk plaats. Bibliotheek alsook de inventaris van kerk en college werden ten bate van de generaliteitskas verkocht. Het prachtige barokaltaar, de preekstoel en de biechtstoelen zijn, uiteindelijk, in de Onze Lieve Vrouwekerk terecht gekomen. De Jezuïetenkerk werd hooimagazijn van het garnizoen maar is kort daarop met alle andere gebouwen van de paters plus de grote achtertuin aan de stad afgestaan.
Stadsarchitect Matthias Soiron kwam toen op het idee van de kerk het nieuwe theater van Maastricht te maken. Het manegetheater aan de Jekerstraat was tot op de balken versleten en hard aan vervanging toe. Pastoor Cyrus van de Sint Matthijs heeft nog, in 1786, getracht de Jezuïetenkerk af te laten staan aan de Hervormde Gemeente. Welke zijn kerk gebruikte, terwijl hij zelf zich met de veel te kleine Sint Catharinakapel aan de overkant moest behelpen. De burgerij liet zich, overigens, over de ’profanatie’ van de Jezuïetenkerk al evenmin onbetuigd en vond toneel maar een frivool amusement voor bepaalde bovenlagen van de bevolking.
Na veel geharrewar werd, tenslotte, op 27 oktober 1788 het contract getekend tussen de magistraat van de stad en de ’Sociëteit van actionarissen’ die het recht kreeg om ’het gebouw der geweesene kerk der exjesuïeten te mogen appropiëren tot een nieuwe specktakel en redoutesaal’. In 1789, waarschijnlijk in oktober aan het begin van het nieuwe theaterseizoen, had de eerste voorstelling plaats: de première van Sophocles’ treurspel Philoctetes in een Franse bewerking van Laharpe. De kerk was in nog geen jaar verbouwd geworden naar plannen van Soiron. Een vloer halveerde de oorspronkelijke kerkruimte in een theaterzaal onder het 18de eeuwse stucgewelf en met gelijkvloers de zogenaamde Redoutezaal, voor bals en concerten, met zijkabinetten. Een indeling die tot op de dag van vandaag gehandhaafd is gebleven. Waar, op het westen, de ingang van de kerk was geweest had Soiron het toneel gesitueerd, het koor aan de oostkant was entree geworden. Ramen en nissen waren dichtgemetseld en de korte klokketoren aan de noordwesthoek van de kerk was in 1786 afgebroken.
In 1879 werd de comediezaal, nadat er honderd jaar zo goed als niets aan was gedaan, even grondig als elegant verbouwd, ditmaal naar ideeën van de Luikse stadsarchitect Julien Etienne Rémont. Met de vervanging toen van het hoge zadeldak verdween, helaas, ook de barokke topgevel uit de 17de eeuw. Binnen de vroegere kerkwanden ontstond in Louis XV-stijl de zogenaamde Bonbonnière naar het model van de Monnaie te Brussel, terwijl de Redoute spiegelzaal werd.
Weer een eeuw later, in 1978, kwam er een einde aan een langdurige reeks van ingrijpende verbouwingen en uitbreidingen van de stadsschouwburg. Waarmee in 1956 een aanvang was gemaakt en welke derde grootscheepse renovering in de geschiedenis van de voormalige Jezuïetenkerk evenveel miljoenen guldens als ’gevreigel’ hebben gekost.
De toneeltoren stond tenslotte, in 1978 dan, nogmaals in de steigers in verband met een verbetering ditmaal van de in- en uitwendige accommodatie. Aan de kant van de Bredestraat kwam een aanbouwsel voor de toneeltrap. Aan de andere kant verrees een nieuwe lift voor de requisieten en kostuums en werd de takelinstallatie voor de decors verbeterd. Waarna het, bij het opkijken naar het mergelstenen misbaksel met de beide ’bulten’ van witte en hardblauwe kunststof, nog ongelooflijker klinkt wat Philippe de Hurges geestdriftig schreef toen hij in 1615 Maastricht had bezocht en het modernste gebouw van de stad: de barokke Jezuïetenkerk, had moeten bewonderen: ’fort superbe et magnifique en sa structure’.