Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zand

betekenis & definitie

(geol.), een vrij grof klastisch sediment of gruisgesteente. Als grenzen der korrelgrootte rekent men veelal tusschen 0,1 en 2 mm, of iets hooger.

Z. is onsamenhangend, met water niet kneedbaar. Mineralogisch bestaat het in hoofdzaak uit fragmenten van de meeste resistente mineralen, in de eerste plaats kwarts, verder veel zgn. „zware mineralen” als granaat, epidoot, zirkoon, titaniet, magnetiet, enz.

Voor het zandonderzoek zijn juist deze mineralen van belang. Weinig getransporteerde zanden bevatten ook veldspaat.

De vorm der korrels is zeer wisselend: glaciale zanden zijn het hoekigst, ook rivierzand (scherp zand). Mariene zanden, en vooral door wind afgezet z. (duinzand, stuifzand), het meest afgerond, de korrelgrootte neemt in dezelfde richting af.

Ieder z. bevat nog wel niet-zandig mineraal, van grootere (keitjes, grind, schelpfragmenten) of kleinere afmetingen (klei), vandaar dat de vruchtbaarheid van allerlei zandgronden sterk uiteenloopt. Zoo ontstaan overgangen naar zandige klei en zandig mergel en naar grind. → Zandgrond; Zandverstuiving.Z. ontstaat uit het door de verweering gevormde gesteentegruis; vulkanisch z. is een grove asch en bestaat uit fragmentjes gestolde lava. Z. kan worden afgezet door gletsjerstroomen (fluvioglaciaal z.), door rivieren, door de zee, dan vooral in de nabijheid van de kust, en door den wind: duinzand, stuifzand. Men bedenke echter, dat de mineraalkorrels van een bepaald zand een lange geschiedenis achter den rug kunnen hebben en herhaaldelijk gesedimenteerd en weer na erosie getransporteerd kunnen zijn.

Door de groote doorlaatbaarheid en het hooge poriënvolume zijn zanden van bijzonder belang voor grondwater- en aardoliegeologie.

In de petrographie der sedimenten is in de laatste jaren het zandonderzoek sterk op den voorgrond gekomen. Het is gebleken, dat de in een bepaald z. voorkomende zware mineralen voor een bepaalde afzetting karakteristiek kunnen zijn. Men kan ze van de rest scheiden door het z. in bromoform te laten bezinken: alleen de zware mineralen zinken, de rest, vooral kwarts, drijft boven. Vooral prof. Edelman heeft in de laatste jaren ook met het oog op Nederland en omringende gebieden baanbrekend werk verricht. Ook de mechanische analyse (d.w.z. het door slibben en bezinken scheiden van een z. in fracties van verschillende korrelgrootte) is voor het z.-onderzoek van belang, de verdeeling over de verschillende fracties geeft soms een goed inzicht in de geschiedenis van een zand.

Lit.: H. Milner, Sedimentary Petrography (1929); C. H. Edelman, in: Tschr. Kon. Ned.

Aardr. Gen. (1938, blz. 397, met lit.); Hatch, Rastall, Black, Petrology of Sedimentary Rocks (1938). Jong.

< >