Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Verjonging

betekenis & definitie

1° Bij mensch en dier. Sinds de biologen de werking van de afscheidingsproducten der inwendige klieren beter kennen, hebben zij er in de laatste jaren naar gestreefd de biologische kenmerken der jongere leeftijdstadia op kunstmatige wijze bij oudere individuen te voorschijn te roepen. Reeds in 1847 had Berthold aangetoond, dat inwerking van vreemde teelbalsecreties bij gecastreerde hanen den wasdom van den kam en den mannelijken vechtlust kan bevorderen. Sindsdien is de studie van de endocrine secreties bij het hoen zeer ver gevorderd.

Naast den invloed van de castratie op de secundaire geslachtskenmerken bestudeerden Pézard e.a. de wijzigingen, die bij den haan door eierstokenting teweeggebracht worden. Het onderzoek naar de werking van de verschillende hormonen bij het hoen leidde verder tot de mogelijkheid langs kunstmatigen weg een omkeer van het ➝ geslacht te verwekken (vgl. ook ➝ Hermaphroditisme). Het is echter vooral bij ratten, dat men de mogelijkheid van verjonging duidelijk heeft kunnen aantoonen. Het oriënteerend onderzoek van Harms (1914) voerde tot de Steinach’sche operatie, waardoor deze Duitsche geleerde er in slaagde aan oude, afgetakelde mannelijke ratten het haarkleed van de jeugdontwikkeling en de verloren geslachtsdrift terug te schenken.

Deze opvallende verjonging bleek bij ratten niet enkel mogelijk door het inplanten van jongrijpe testikels, doch ook door het afbinden van den zaadleider, wat een sterker afscheiding van het teelbalhormoon meebrengt.Bij den mensch hadden de verjongingsexperimenten door vasoligatuur of door het overplanten van apentestikels (Voronoff-methode) slechts een voorbijgaanden invloed. Benevens andere hormonale producten wordt thans ook het vrouwelijk eierstokextract voor de kunstmatige v. aangewend.

Lit. Eug. Steinach, Verjüngung durch experimentelle Neulebung der alternden Pubertatsdrüse (1920); Norman Haire, Rejuvenation, the work of Steinach, Voronoff and others (1924); S. Voronoff et G. Alexandrescu, La greffe testiculaire du singe à l’homme (1930).

2° In den boschbouw verstaat men onder verjonging het oogsten van een opstand met gelijktijdige of onmiddellijk daaropvolgende totstandbrenging van een jongen opstand op dezelfde plaats. Men onderscheidt natuurlijke v., die geschiedt door het op natuurlijke wijze afvallend zaad der moederboomen, en kunstmatige v. door beplanting of bezaaiing, bij enkele boomsoorten door „stekken”. In den boschbouw is stek de naam voor afgesneden takken of twijgen van enkele houtsoorten, met name van populieren en wilgen, die in vochthoudenden bodem gestoken, zich zelfstandig bewortelen en tot een boom uitgroeien. In den tuinbouw wordt deze methode in veel hoogeren graad toegepast, zoowel voor houtachtige planten als kruiden. Jaarlijks worden in de boom- en bloemkweekerij millioenen planten gestekt en men gebruikt daarbij, al naar de soort, niet alleen afgesneden twijgen maar ook stukjes wortel, afzonderlijke oogen of knoppen, bolschubben, zelfs bladeren of stukjes daarvan, die zelfstandig wortel schieten.

Bij de natuurlijke v. is de opstandsvernieuwing het gevolg van een stelsel van op elkaar volgende voorbereidingsmaatregelen, vnl. bestaande in het ontvankelijk maken van den bodem voor de kieming van het zaad en de eerste ontwikkeling van den jongen opstand, door middel van regeling van de hoeveelheid licht, die op den grond wordt toegelaten; dit wordt bereikt door dunningsgewijze ➝ veiling. Er zijn verschillende wijzen van natuurlijke verjonging; het voornaamste kenmerk van alle is dat van den ouden opstand nog een deel aanwezig is in de eerste levensjaren van den jongen; er vindt geen kaalslag (➝ Veiling) plaats, en de jonge opstand bestaat altijd uit dezelfde houtsoort(en) als de oude. Vaak moet de natuurlijke v. aangevuld worden met kunstmatige methoden van zaaiing of planting; bij deze kan de verjonging ook met andere houtsoorten plaats vinden. Aan kunstmatige v. gaat meest een of andere wijze van grondbewerking vooraf.

Lit.: K. Gayer, Der Waldbau (1898); Chr. Wagner, Die Grundlagen der räumlichen Ordnung im Walde (1923); T. Lorey, Waldbau (1925).

< >