Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Verjaring

betekenis & definitie

1° (burgerlijk recht)

a) Acquisitieve verjaring, ➝ Eigendom (sub Verkrijging, 5°).
b) Extinctieve v. is een wijze, waarop een ➝ verbintenis tenietgaat.

De meeste verbintenissen verjaren door het verloop van 30 jaren (Ned. B.W. art. 2004; Belg. B.W. art. 2262), sommige echter door het verloop van een korteren tijd. Zoo verjaren naar Ned. recht door het verloop van één jaar bijv. de vorderingen van herbergiers en van arbeiders, wier in geld vastgesteld loon telkens na korter tijd dan een kwartaal wordt betaald (B.W. art. 2005), door het verloop van twee jaar bijv. de vorderingen van artsen, apothekers, deurwaarders (B.W. art. 2006), advocaten en notarissen (B.W. art. 2007) en door het verloop van vijf jaar bijv. de vorderingen van timmerlieden, metselaars en winkeliers (B.W. art. 2008). In deze gevallen, waarin een kortere termijn geldt, kan echter van degenen, die zich op de v. beroepen, een eed worden gevorderd, dat de schuld werkelijk is betaald (B.W. art. 2010). De directe belastingen verjaren volgens art. 11 der Invorderingswet (van 22 Mei 1845, Stbl. 22) door het verloop van drie jaar na de dagteekening van het aanslagbiljet of na de laatste beteekende akte van vervolging. Voor invoerrechten en accijnzen geldt echter de gewone termijn van 30 jaren..

Het Belg. recht kent zeer vele korte verjaringstermijnen. Wij noemen slechts:

1° die van 10 jaar wegens geweld, dwaling, bedrog, curateele, krankzinnigheid, het niet-gemachtigd zijn der getrouwde vrouw, het staan onder een gerechtelijken raadsman.
2° Die van 5 jaar wegens hetgeen per jaar of in kortere periodieke termijnen betaalbaar is.
3° Bij bepaalde rechtsvorderingen van notarissen, pleitbezorgers, artsen, apothekers, deurwaarders, kostschoolhouders, onderwijzers en meesters, dienstboden, arbeiders en werklieden (5 jaar, 2 jaar, 1 jaar of 6 maanden).
4° Die van gewezen minderjarigen tegen hun voogd wegens het voogdij bestuur (10 jaar).

Deze verjaringen zijn vastgesteld deels in bijzondere wetten, deels in de art. 2271-2277 B.W.

2° Het kerkelijk recht neemt de regeling der verkrijgende zoowel als bevrijdende verjaring over van het wereldlijk recht in het betrokken land (C.I.C. can. 1508), behoudens de gelding van enkele eigen bepalingen, welke het kerkelijk recht zelf geeft (can. 1509-1512), waarvan hier vooral te vermelden is de eisch van voortdurende goede trouw voor de verkrijgende verjaring (can. 1512): het is niet voldoende (zooals in het Rom., Ned. en Belg. recht), dat de bezitter op het oogenblik, dat hij de zaak in bezit kreeg, te goeder trouw was, hij dient ook gedurende het geheele voor v. gevorderde tijdsverloop te goeder trouw te zijn gebleven.

< >