I. Aardrijkskunde.
A) Algemeen. (Zie afb.) T. is het grootste der Kleine Soenda-eilanden in Ned.Indië. Grootste lengte ca. 480 km, gemiddelde breedte ong. 70 km. T. ligt tusschen 10°22' en 8°20'Z., 123°27' en 127°O. Opp. ongeveer 32.600 km2, waarvan ruim 14.000 Nederlandsch bezit; het overige is Portugeesch. Aantal bewoners: voor het Ned. gedeelte 349.745 zielen (in 1930), in het Portugeesche gedeelte 451.604 zielen (1927).
B) Opbouw. In de lengterichting van het eiland Timor loopt een hooggebergte van Cordillerenformatie; in het midden daarmee parallel een secundaire keten, die zich tot ongeveer 1000 m hoogte verheft en tenslotte samenvalt met de hoofdketen. Het bergland wordt door rivieren doorsneden. De hoogste toppen liggen in het Portugeesche deel: de Ramelau (Teta Mai Lu), 2950 m hoog, geflankeerd door de Catrai (2100 m) en de Ablai (2350 m). De bergpas, die van Hatolia naar Motael en Manoefai gaat, ligt op een hoogte van 2080 m. Het bergland van Fialaran met de Lakaan (1580 m) ligt op Ned. gebied. Insana, Oikoessi, Noord-Beloe zijn wilde berggroepen met veel steile toppen, de zgn. Fatoe’s; overigens is het een glooiend bergland. In Miomaffo gaat het gebergte tot 1500 m, in het Zuiden tot 1800 en in het Moetisgebergte tot 2300 m. Hier is het koude zielenland der Dawanmenschen, van hier gaan ze op naar Oesif Néno’s hemel, hier moeten ze het vuur koopen voor hun tatoeteekens. De toppen liggen in een voortdurend stormgebied en in bijna nooit verdwijnende wolken. Enkele toppen: de Tamtari 2000 m, de Bab Nain 2200 m, de Timau 1700 m.
De Timorboog is veel ouder dan de Zuidelijke Soenda-boog. Er toe behooren: Soemba, Savoe, Roté, Timor en de Zuid-Westereilanden van Banda af. Sommige geologen vermoeden in den Timorboog de oude landgrens van Zuid-Oost-Azië. Door heftige oro-genetische bewegingen is er veel verandering in de oorspr. ligging der lagen gekomen; zoo treft men foraminiferenkalk tot op ’n hoogte van 1200 m aan. Timor heeft geen recente vulkanen, wel zijn er zgn. slijk-vulkanen, die in twee lijnen liggen, parallel met het lengteasgebergte. De rivieren hebben een enorme breedte (bijv. de Bebain in zijn benedenloop 600 m), want ze moeten in den regentijd in korten tijd geweldige watermassa’s kunnen vervoeren.
Maar in den drogen tijd zijn de meeste droog of bijna droog. Voor scheepvaart of verkeer hebben ze dan ook geen beteekenis, wel zou er een prachtig irrigatiestelsel te bouwen zijn zooals op Bali. Enkele der voornaamste rivieren: aan de Zuidkust: Noil Mina, Benain, Raboeloe; aan de Noordkust: Koinino, Tramanoe, Noil Besi. Op Portug. gebied de Lois, die op Ned. gebied Talau heet en in het Fialaranbergknooppunt ontspringt, verder de Manatoetoe, Veloeli en Batoeto.
C) Wat de flora betreft is bijna geheel Timor één prachtige savanne, in de dalen soms tropisch oerbosch, soms geheele partijen van hetzelfde hout, bijv. de witte eucalypthus. Bij de boomgrens begint soms een groote verscheidenheid van boomen en planten, die op de bergtoppen tot oerbosch uitgroeit. De manga komt in 7 soorten voor, de cassia fistula met zijn zachtroode appelbloesems, de cassia javonica met zijn gouden regentrossen, de acacia oraria, die alleen op Timor voorkomt, kesambi, tamarinde, enz. en vooral het beroemde witte sandelhout, dat een betere reputatie had dan het sandelhout van Soemba of Solor. Men treft ook een reuzenficus aan, die soms een oppervlakte beschaduwt van een kilometer omtrek. De groeigrens van de cocospalm is ca. 800 m.
D) De fauna van Timor is arm aan zoogdieren: groot wild is er niet, maar het andere gedeelte van de fauna is betrekkelijk rijk en vertoont overeenkomst met de Australische dierenwereld. Vooral de vogels: men treft er een blauwgroenen ijsvogel, een steltlooper, enkele koekoeksoorten aan. Verder een veertig soorten reptielen, waaronder de Monitor timorensis, een varaansoort, die tot nu toe alleen op Timor waargenomen werd. Onder de slangen de python timorensis, de Coluber subradiatus, de Cerberus rhynchops. Onder de zoogdieren verdient vermelding een soort wilde kat, nl. de Felis megalotis S. Müller, verder het specifieke Timordier, de buidelrat, een soort kangeroe.
E) Bevolking. De mensch is op Timor vertegenwoordigd door twee hoofdgroepen, de Koepangers of Atoni = de Dawanmenschen met Dawan als taal en de Ema Béloe = de Boeloeneezen met het Têtoen als taal. Het woord Béloe heeft zijn ontstaan te danken aan hun groet: béloe = vriend; zich zelf noemen de Beloeneezen „ema têtoen” en de Beloeneezen noemen de Atoni „ata dawan” = bergmenschen. Verder komt er op Ned. gebied nog een Maraistam voor en een groep Kémac. In het Portug. gebied is de hoofdgroep de ema Têtoen, maar er worden 15 talen gemeld, die sommigen dialecten noemen, anderen echter talen, omdat volgens hen het verschil dier 15 talen grooter is dan tusschen Portugeesch en Spaansch. Studiemateriaal ontbreekt over die 15 stam- en taalgebieden bijna geheel.
Administratief is Nederlandsch Timor een afdeeling van de residentie Timor en Onderhoorigheden, onderverdeeld in de onderafdeelingen Koepang (1930: 83.321 zielen) met bestuursplaats Koepang, Zuid-Midden-Timor (112.595 zielen) met bestuursplaats Soé, Noord-Midden-Timor (59.263 zielen) met bestuursplaats Kefamnanoe, en Béloe (94.595 zielen) met bestuursplaats te Atamboea.
Portugeesch Timor is een gouverneurschap met gouverneurszetel te Dilly, onderverdeeld in 13 districten, waarvan 10 militaire districten zijn met den titel van comandos en 3 civiele. De 10 militaire districten zijn: Motael (1927: 59.322 zielen), Manoefai (20.666 z.), Bobonaro (52.992 z.), Hatolia (55.787 z.), Laotem (26.546 z.), Soero (15.940 z.), Covalima (18.296 z.), Viqueque (44.505 z.), Aileoe (51.363 z.), en de préenclave Oikoessi-Ambénoe (11.270 z.), de 3 civiele districten zijn: Liqueça (39.779 z.), Manatoetoe (23.453 z.) en Baocao (74.892 z.).
F) Politiek. De grenzen tusschen Ned. en Portug. Timor waren steeds vaag. Men stelde zich tevreden met het N. gedeelte Portugeesch en het Z. Nederlandsch bezit te noemen. In 1851 werd een gemengde grenscommissie benoemd, die een project-tractaat samenstelde, later aangevuld door een suppletoire conventie. De Portugeesche regeering legde, met enkele wijzigingen, het project vast in het tractaat van Lissabon, dat in 1854 ter goedkeuring aan de Kamer werd aangeboden. Het werd verworpen met 32 tegen 22 stemmen. Er waren vier bedenkingen, waarvan het zwaarst de godsdienstige was. In art. 10 van het ontwerp stond: „De vrije uitoefening van den Katholieken Godsdienst wordt aan de ingezetenen der door Portugal geruilde bezittingen gewaarborgd”. Men eischte in de Kamer ook geloofsvrijheid voor de voormalige Nederlandsche onderdanen. Vijf jaar bleef alles hangende. Portugal moest toegeven en in het tractaat van 1859 stond art. 10 nieuwe lezing: „La liberté des cultes sera garantie de part et d’autre”. Dat het godsdienstige bezwaar het zwaarste woog zien we uit een dissertatie van den heer Heyman, verdedigd in het jaar 1895, waarin deze neerschreef: „Was het reeds vreemd, dat een land, hetwelk steeds als de bakermat van godsdienstvrijheid had gegolden, zoo’n bepaling uitdrukkelijk in zijn overeenkomst moest opnemen, onverklaarbaar scheen het, dat ten deze geen reciprociteit was bedongen, en dat te meer tegenover een staat, die het beginsel van godsdienstvrijheid — toen althans — nog niet ten volle in zijn instellingen had opgenomen”.
Het tractaat van Lissabon, goedgekeurd in 1859, was in elk geval een aanfluiting van duidelijke grensbeschrijving. De grensmoeilijkheden bleven voortduren, soms zelfs was er oorlogsgevaar. Ten slotte kwam in 1893 een nieuwe regeling tot stand, waarbij niet alleen de onderlinge verhouding nader werd omschreven, maar eindelijk ook de territoriale moeilijkheden definitief uit den weg werden geruimd door inruiling van enclaves en préenclaves, waardoor o.a. Noimoeti Nederlandsch bezit en Maucatar Portugeesch werd. De kwestieuze corridor naar Noimoeti kwam vanzelf te vervallen.
II. Gesch. en missie. T. wordt reeds genoemd in de annalen der Chin. Mingdynastie van 1436 en zelfs in de chronieken der Handynastie (203 v. Chr. tot 220n.Chr.), waaruit het waarschijnlijk wordt, dat reeds ten tijde van Christus de Chineezen het voor hen zoo begeerde sandelhout van T. haalden als ze op terugweg waren van Java en Sumatra. In den tijd der Portugeezen gingen jaarlijks schepen van Macao(Indië) naar Timor met hetzelfde doel.
Maar de Spanjaarden mogen voor zich de eer opeischen Timor voor den Westerling te hebben ontdekt. Den 26en Jan. 1522 lag de „Victoria”, één van de schepen van de uit elkaar geslagen vloot van Magelhaês bij kaap Perimbale op Timors Westkust. Na eenig heen en weergevaar langs de kust kwamen ze bij Batoe Gadé ca. 5 km van Atapoepoe verwijderd, dat toen Atafuffuz geschreven werd, en dat toen reeds een beruchte slavenmarkt was. De geschiedenis van Timor is een groote aaneenschakeling van oorlogen, niet alleen tusschen de Blanken, maar vooral tusschen de tallooze vorstjes onderling. Maar desondanks bloeide er het missiewerk. In 1640 waren er 10 priesters en 22 kerken.
Met de daling van Portugals macht daalde ook de bloei der missie; het aantal missionarissen werd steeds kleiner. Na den val van Malaka werd Lifao op Timor bisschopsstad. Na enkele jaren ontstond er een conflict tusschen den bisschop en den gouverneur van Lifao; de bisschop verhuisde naar Macao; ook nu is Portugeesch Timor nog steeds een deel van het bisdom Macao. Binnenkort zal het een zelfstandige missie worden. De opvolger van den naar Macao gevluchten bisschop resideerde weer in Lifao en stierf daar 9 Aug. 1734. In hetzelfde jaar nam de koning van Portugal een besluit, waarbij hij Lifao officieel tot bisschopsstad verhief en de stichting van een seminarie beval.
In 1747 kwam er een tweede seminarie bij, te Manatoetoe. De laatste bisschop stierf in 1762 of 1782. Daarna heeft op Timor geen bisschop meer gewoond. Toen kwamen de maçonnieke wetten, die de kloosterlingen verdreven, de missionarissen waren immers de Dominicanen van Solor, en na 1834 was Timor tijdelijk zonder priesters; het Hollandsche gedeelte was al zonder priesters vanaf de komst van de Compagnie in deze gewesten. Van de 50 kerken, die er in 1750 nog waren, bleef ongeveer niets over. Spoedig kwamen op het Portugeesche gedeelte echter enkele wereldheeren; tot nu toe zijn de missionarissen van Portugeesch Timor wereldheeren van het bisdom Macao.
Maar het Ned. gedeelte bleef nog lang zonder priesters. In 1853 maakte pastoor de Hessele zijn beroemde inspectiereis, en vond toen nog „enkele” Katholieken. Maar het duurde nog tot 24 Dec. 1864, voordat Nederlandsch Timor een eigen priester kreeg. Pastoor Metz S.J. werd toen officieel benoemd tot pastoor van Timor, maar het bleef bij dienstreizen. Pas in 1883 kreeg Timor zijn eersten vasten pastoor en werd de statie Atapoepoe gesticht. Op Portugeesch Timor ging het ook telkens op en neer. Er zijn een tijd paters Jezuïeten geweest en gedurende één jaar Salvatorianen, maar al de kloosterlingen moesten opnieuw Timor verlaten en de zorg ervoor kwam weer uitsluitend aan wereldheeren.
Op het oogenblik (dienstjaar 1936/37) is de toestand van de missie als volgt: Ned. gedeelte: gedoopten 41.447; 9 vaste staties: Haliloelik, Atamboea, Atapoepoe, Lahoeroes, Toebakki, Séon, Noimoeti, Oilolok, Maoebesi, terwijl in aanbouw zijn Kefamnanoe, Besikama en Koepang. Er zijn 18 priesters (Paters van het Godd. Woord van Steijl-Uden), 3 broeders, 11 Zusters Dienaressen van den H. Geest, er zijn 33 volksscholen met 44 onderwijzers, 2248 jongens en 542 meisjes, 2 vervolgscholen met 82 jongens en 58 meisjes, 1 ambachtsschool met 11 leerlingen, 2 huishoudscholen met 38 meisjes. Er zijn 12 kerken en 82 bedehuizen. Sinds 18 Mei 1936 is Nederlandsch Timor een eigen vicariaat en omvat Nederlandsch Timor, de eilanden Sawoe, Roté, Alor en Pantar, en heeft als eersten apost. vicaris mgr.
J.F.M. Pessers S.V.D. Tot bisschoppelijke residentie is Atamboea gekozen. Tot nu toe werd alleen maar gemissioneerd in de onderafdeelingen Béloe en Noord-Midden-Timor, terwijl in de andere deelen van het vicariaat de zending werkt. Daar zijn volgens het Protestantsche jaarboek van 1936: 152 inlandsche gemeenten met 119.685 gedoopten met één predikant en 5 hulppredikers.
Portugeesch gedeelte: 17.963 gedoopten (1 Juli 1936), 17 priesters, waarvan 16 in Noordelijk Timor en één in de préenclave Oikoessi, 18 Zusters van Canossa, 10 staties nl. Lahane, Dilly, Manatoetoe, Soibada, Baocao, Alas, Soero, Hatolia, Oikoessi en Aileoe, met een residentiemissionaris, terwijl de andere staties bezocht worden op dienstreis, 1 ambachtsschool, 2 meisjesinternaten, 1 jongensintemaat (behalve de ambachtschool), 30 jongensscholen met 1847 jongens en 11 meisjesscholen met 484 leerlingen, 44 onderwijzers en 28 onderwijzeressen, er zijn 7 kerken, 27 kapellen en 12 bedehuizen.
v. d. Windt.