1° Charlotte von, vriendin van Goethe. * 25 Dec. 1742 te Eisenach, ✝ 6 Jan. 1827 te Weimar. Echtgenoote van den hertogelijken stalmeester Friedrich von Stein. Schonk hem zeven kinderen. Kort na zijn vestiging te Weimar ontstond tusschen Goethe en haar een zeer innige vriendschap, die ook later voortduurde, hoewel in gematigder vorm.
S. schreef eenige weinig belangrijke werken. Uitgave van Goethe ’s brieven aan S. door Petersen (2 dln. 1923). De brieven van S. aan Goethe zijn later door S. verbrand.Lit.: I. Boy-Ed, Das Martyrium der C. v. S. (1916); L. Vosz, Goethe’s unsterbliche Freundin (1921).
2° Fritz, dirigent, Duitsch muziekhistoricus. 17 Dec. 1879 te Gerlachsheim. In 1914 volgde hij Reger als hofkapelmeester in Meiningen op. In Jena vond hij orkestpartijen van een symphonie, die hij aan den jongen Beethoven toeschreef, en die hij onder den naam Jenaer Symphonie uitgaf (vgl. Sammelb. der Int. Mus. Gesellschaft XIII. Eine unbekannte Jugend-symphonie B.’s?). In 1923 hoogleeraar in de muziekwetenschap te Kiel. Koole.
3° Hermann von, Duitsch generaal. * 13 Sept. 1854 te Wedderstedt (Saksen), ✝ 25 Mei 1927 te Lehnin. Sedert 1912 voerde hij het bevel over de 41e divisie; bij den aanvang van den Wereldoorlog Generalquartiermeister; daarna nam hij deel aan de veldslagen aan de Somme, en in Champagne en Vlaanderen. Van 30 Oct. 1916 tot 8 Oct. 1918 Pruis. min. van Oorlog.
Werk: Erlebnisse u. Betrachtungen aus der Zeit des Weltkrieges (1919). Cosemans.
4° Johan W. J. A., Ned. astronoom, Jezuïet. * 27 Febr. 1871 te Grave. Trad in 1888 in de Soc. van Jesus, begon 1894 zijn studie in de sterrenkunde te
Leiden, bezocht de sterrenwachten van Georgetown (Washington) en Harvard en promoveerde in 1901 te Leiden. Hij werd in 1903 priester gewijd, was 1906-1910 assistent van p. Hagen S.J. aan de Vaticaansche sterrenwacht en 1910-’30 leeraar te Amsterdam.In deze periode schreef hij o.a. Die Veränderlichen Sterne, een critisch overzicht van de toen gangbare theorieën. In 1930 volgde hij Hagen op als directeur der Vatic. sterrenwacht en kreeg hij van den paus opdracht tot oprichting van een nieuwe sterrenwacht te Castel Gandolfo; deze werd in 1936 ingewijd. In 1926 werd S. benoemd tot lid van de Academia dei Nuovi Lincei.
Werken: Beobachtungen zur Bestimmung der Breitenvariation in Leiden (1901); Callixte III et la comète de Halley (1909); Die Veränderlichen Sterne (1924); Atlas Stellarum Variabilium VIII (1934); populaire artikelen in Studiën. Reesinck.
5° Karl, Freiherr vom und zum, Pruisisch staatsman. * 26 Oct. 1757 te Nassau, ✝ 29 Juni 1831 te Cappenburg (Westfalen). Na een aantal jaren administratieven dienst (o.a. als directeur-generaal van het mijnwezen in Westfalen, 1784) was S. (met korte onderbreking in 1807) 1804-’08 minister in Berlijn. Zijn administratieve hervormingen, volgens Duitschen volksaard en traditie, bedoelden een matiging van de bureaucratie en legden den grondslag van een nieuw Pruisen. S. hief de hoorigheid op en gaf den boeren het recht om land te bezitten (al werd deze maatregel slecht doorgevoerd). Zijn nationalisme (S. was o.a. medeoprichter van den → Tugendbund) wekte achterdocht bij Napoleon, die S. vogelvrij verklaarde en van Frederik Wilhelm zijn verbanning eischte. S. vestigde zich in Oostenrijk; sinds 1812 in Rusland, waarbij den tsaar tegen Napoleon opzette. In 1813 werd hij een van de drijvende krachten in den bevrijdingsoorlog en bleef onverzoenlijk tegenover Frankrijk.
Na 1815 een tijdlang in ongenade; later lid van den Raad van State.
Onder zijn voorzitterschap ontstond in 1819 te Frankfort a. M. de vereeniging voor Duitsche geschiedenis, die de uitgave van de Monumenta Germaniae Historica aanving.
Werken: Das Leben des Min. Frh. vom S. (uitg. G. H. Pertz, 6 dln. 1849-’55, nog steeds de meest belangrijke uitgave van teksten); Denkschriften und Aufzeichnungen (uitg. E.
Bossenhart 5 dln. 1931-’34, onvolledig); Die Reorganisation des preussischen Staats unter S. und Hardenberg (uitg. G. Winter, sedert 1931, nog onvolledig). — Lit.: Seeley, Life and times of S. (4 dln. 1879; Duitsch, 3 dln. 1883-’87); M. Lehmann, Frh. vom S. (3 dln. 1902-’05); R. Huch, Frh. vom S. (1932); B. Löber, Frh. vom S., Staatsmann und Christ (1933). V. Claassen.
6° Lorenz von, Duitsch socioloog. * 15 Nov. 1815 te Barby bij Eckernfölde (Sleeswijk), ✝ 23 Sept. 1890 te Weidlingen bij Weenen. Prof. te Kiel en te Weenen. Voorvechter der sociologische geschiedenisopvatting, de eerste, die in Duitschland het sociale vraagstuk wetenschappelijk behandelde; heeft veel invloed gehad op de latere sociol., econ. en staatkundige studie.
Voorn. werken: Sozialismus und Kommunismus im heutigen Frankreich (2 dln. 1842); Die Frau, ihre Bildung u. Lebensaufgabe (1851); System der Staatswissenschaft (2 dln. 1852-’56); Handb. der Verwaltungslehre u. des Verwaltungsrechts (1870); Die Frau auf dem Gebiete der National-Ŏkonomie (1875); Die drei Fragen des Grundbesitzes u. seiner Zukunft (1881); Bauerngut u. Hufenrecht (1882). — Lit.: Grünfeld, L. v. S. u. die Gesellschaftslehre (1910); Salomon, Einleitung z. Neuausgabe von Steins Geschichte der soz. Bewegung usw. (1921). Borret.