Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Sanctus

betekenis & definitie

Aanvangswoord en naam van den, de → prefatie besluitenden zang, bestaand uit de woorden, die Isaias de Engelenkoren hoorde zingen (Is.6.3) en uit het later hieraan toegevoegde psalmvers (Ps. 117. 26, vgl. Mt.21.9) Benedictus qui venit.... (Gezegend die komt....).

Reeds de Joden gebruikten in hun liturgie het S. met vsch. toevoegsels, van hen nam de Kerk het over en gaf het (aanvang 2e eeuw?) zijn genoemde plaats in het Eucharistisch Gebed. Oorspr. werd het door de geloovigen gezongen, waarna de riester den canon vervolgde; heden leest de priester e woorden, die het koor zingt.

Gewoonte is (sinds de M.E.) om bij het S. te schellen, ook wel met een klok, Sanctusklok, te luiden; het voorschrift een kaars (Sanctuskaars) op de Epistelzijde van het altaar te doen branden vanaf het S. tot na de H. Communie, geraakte meer en meer, vooral in de parochie-kerken, in onbruik; beter bewaard werd dat van twee → toortsen in de Hoogmis.

Louwerse.

< >