(geslacht Bos) behooren tot de orde der tweehoevige herkauwers en de fam. der holhoornigen. Tot dit geslacht behooren:
1° de buffels,
2° de wisenten (jak; Europ. en Amerik. bison),
3° de Indische wilde r. (gaur, gayal en banteng),
4° de echte r. (Bos taurus). De wilde vorm van deze laatste, het oerrund (B. t. primigenius), is in Europa uitgestorven (ca. 1600 n. Chr.). Dit was groot (schofthoogte ca. 1,75 m), zwartbruin tot bruinrood van kleur, met lichter gekleurden buik, lichte ➝ aalstreep, en lichten ring om den bek. Vele runderrassen worden beschouwd hiervan af te stammen, ofschoon anderen weer van meening zijn, dat het Ned. vee afstamt van een anderen wildvorm, het zgn. turfrund (B. t. brachyceros), waarvan beenderresten gevonden zijn in de Zwitsersche paalwoningen en in Friesche terpen. De Engelsche parkrunderen, het Z. Europ. steppenvee en de zeboes worden als directe afstammelingen beschouwd van B. t. primigenius. Weer een andere stamvorm, waarsch. een variant van B. t. primigenius, is de B. t. frontosus, die een breederen schedel bezit en waarvan zou afstammen het Zwitsersche gele vee. In de terpen zijn ook nog gevonden schedels van r. zonder horens (B. t. akeratos), welke door sommigen als stamvorm worden beschouwd der hoornlooze r., door anderen ook van de gehoornde rassen.
Het gedomesticeerde huisrund (B. t. domesticus) bezit de volgende kenmerken: het heeft 4 maagafdeelingen, herkauwt het voedsel, heeft in de onderkaak 8, in de bovenkaak geen snijtanden, in boven- en onderkaak links en rechts 6 kiezen; is tweehoevig; heeft holle hoorns (soms geen hoorns); uier met 4 spenen en kwartieren; dunnen langen staart met pluim; korte beharing; de haarkleur is zeer verschillend.
In het 1e levensjaar heet het rund: kalf; mann.: stierkalf, vr. vaarskalf. Na het 1e jaar heet het vr. dier: pink, hokkeling, enterrier; is de pink drachtig: vaars, schot of rier; heeft de vaars afgekalfd: melkkoe. Niet-drachtige dieren noemt men gust. Het mannelijk dier voor de fokkerij gebezigd heet spring- of dekstier; de gecastreerde stier: os.
Onder invloed van de uitwendige omstandigheden en door selectie zijn er bepaalde typen in de vsch. rassen te onderkennen, welke typen overeenkomen in lichaamsbouw, die weer min of meer overeenstemt met het productiedoel, dat wordt nagestreefd. Hoe eenzijdiger dit productiedoel is, des te meer treedt het type naar voren; men spreekt van melk-, vleesch-, werktype en combinaties hiervan. Deze laatste zijn dan voor meerdere productiedoeleinden geschikt. De rassen onderscheidt men in laaglandsche en hooglandsche rassen; deze weer in slagen (bijv. in Ned. het Friesch-Hollandsche veeslag, het Maas-Rijn-IJsel-veeslag en het Groninger blaarkopveeslag). Foktechnisch beschouwd onderscheidt men nog verder: families, stammen, al naarmate de fokzuiverheid der groep voor vsch. eigenschappen grooter wordt.
Econom. beteekenis heeft het rund als producent van melk, vleesch, arbeid, mest enz.; het maakt het mogelijk, dat het voedsel, op wei- en bouwland gewonnen, tot waardevolle producten wordt omgezet en dat talrijke afvalproducten van de boerderij en nevenbedrijven tot waarde worden gebracht.
In Ned. bedroeg in 1936 het aantal stuks rundvee: 2 569 797, w.o. 1 454 867 melk- en kalfkoeien; 33 745 stieren ouder dan 1 jaar; 33 829 mestkalveren;
117 377 stuks mestvee; 929 979 stuks jongvee.
In Ned. wordt de rundveehouderij en -fokkerij van overheidswege bevorderd door het doen geven van voorlichting en onderwijs; het verleenen van subsidies aan de prov. commissies tot bevordering van de rundveefokkerij en aan de commissies voor stalverbetering. In iedere prov. is een rijksveeteeltconsulent werkzaam, die kosteloos adviezen geeft. De prov. commissies besteden de rijks- en soms prov. subsidies; steunen en houden toezicht op fokvereenigingen, contrôlevereenigingen, stierhouderijen; organiseeren stierenkeuringen en keuringen van stieren op afstammelingen. Vsch. prov. als N. Brabant, Limburg, Gelderland en Utrecht hebben verplichte stierenkeuringen. Alleen goedgekeurde stieren mogen in die prov. koeien dekken van anderen dan den eigenaar van den stier.
Talrijke contrôlevereenigingen, die ten doel hebben het productievermogen (hoeveelheid melk, percentage melkvet) der dieren na te gaan; stierhouderijen en fokvereenigingen (d.w.z. combinaties van stierhouderij en contrôlevereeniging, met registratie der dekkingen en geboorten) zijn in Ned. werkzaam ter verbetering der rundveefokkerij.
De rundveestamboeken stellen zich ten doel de dieren, die aan bep. eischen voldoen, wat uiterlijk voorkomen en productie betreft, te registreeren in hun vsch. boeken. De twee voornaamste stamboeken zijn het Ned. Rundveestamboek (N.R.S.), dat over alle provincies behalve Friesland werkt en de drie rundveeslagen registreert (bureau te Den Haag) en het Friesch Rundveestamboek (F.R.S.), dat uitsluitend in Friesland werkt en alleen Friesch vee registreert.
Ook de landbouwcrisismaatregelen t. o. v. de rundveehouderij (de zgn. Ned. Veehouderijcentrale) werken er toe mede, dat niet alleen teeltbeperking wordt toegepast om de melk- en vleeschproductie te kunnen beïnvloeden, maar ook de kwaliteit en de gezondheidstoestand van den veestapel worden bevorderd. De teeltbeperking tracht men tot stand te brengen door een toewijzing van kalverschetsen (identiteitsbewijzen), welke toewijzing van meerdere factoren afhankelijk is; ook geeft men mestvergunningen uit. Het stelsel is zeer ingewikkeld en werkt zeer stroef. Verheij.
In België bedroeg in 1936 het aantal stuks rundvee ca. 1 800 000, w.o. 985 000 melkkoeien, 20 000 fokstieren, 13 000 werkossen, 57 000 mestdieren en 580 000 dieren jonger dan 2 jaar.
De rundveehouderij-fokkerij wordt van overheidswege bevorderd door het steunen en doen geven van voorlichting en onderwijs, het verleenen van toelagen aan de prov. verbonden van veefoksyndicaten (stamboekfokkerij) en aan de prov. verbonden van veebonden (gewone fokkerij met voeder- en productiecontrôle); het geven van toelagen aan de coöperatieve stierhouderijen, aangesloten bij een van de twee bovenvermelde verbonden. Over het heele land zijn de verplichte stierenkeuringen door een prov. reglement opgelegd en geregeld, naast en boven deze keuringen worden prijskampen voor fokvee voorzien.
Het ministerie van Landbouw bevordert de eenvormigheid door deze reglementen en hun uitvoering; de onkosten worden gedragen voor 60 % door het rijk en voor 50 % door de betrokken provincie.
'In iedere prov. is een rijksveeteeltconsulent werkzaam; hij adviseert kosteloos. Hoofdzakelijk richt en controleert hij de werking van de uitvoeringscommissies van prijskampen en keuring; het werk van de veefoksyndicaten en van de veebonden. De veefoksyndicaten werken in hoofdzaak met een stamboek: registreeren dieren, die aan minimum-eischen voldoen, controleeren productie en afstamming.
De bijzonderste veeslagen, waarvoor een stamboek bijgehouden wordt: het rood-Vlaamsch (West-Vlaanderen); het rood-bont Oost-Vlaamsch (Oost-Vlaanderen); het rood-bont Kempisch vee (type Nederlandsch Maas-Rijn-IJsel-vee; in de zandstreken van Antwerpen en Limburg, verder in de weidestreek van Eupen-Malmédy); het blauw vee (niet vastgestelde haarkleur, die zich splitst in wit-zwart-wit en blauw; in midden- en Zuid-België); het zwart-bont Hollandsch vee (Antwerpsche en Oost-Vlaamsche Polders en het Land van Herve).
De veebonden hebben vooral op het oog den algemeenen veestapel en zijn exploitatie te verbeteren; doen aan opslorpingskruising in de coöperatieve stierhouderijen; voeren algemeene voeder- en productiecontrôle door; leiden vulgarisatievoederproeven.
In 1937 zijn rijkstoelagen verstrekt voor het verbeteren van rundveestallen, mestkuilen en aalputten. De rundertuberculosebestrijding is in 1937 breed uitgebouwd en wordt organisch doorgevoerd hoofdzakelijk met rijkstoelage, verstrekt via federaties en plaatselijke vereenigingen, die werken onder controle en leiding van de opzieners-veeartsen-ambtenaren van den veeartsenijdienst van het ministerie van Landbouw. Gemiddeld zijn er twee per provincie. Schorens.