Littera curialis of romana; in de palaeographie heet aldus het schrift, waarin de documenten der pauselijke curia of der kanselarij geschreven werden van de 8e tot 12e eeuw. Voornaamste karaktertrekken zijn een streven naar calligraphie, verbreeding der letters, groote rondingen, sterk verlengen van bovenen benedenschachten, waardoor de regels zeer gespatieerd worden. Karakteristiek zijn de a, e, q, t.
Onder Benedictus VIII (1012-’24) begint de Fransche minuskel het p. c. te verdringen. De laatste bullen in p. c. dateeren van Paschalis II (1099-1118). Onder Honorius II werd de Fr. minuskel alleenheerschend. Het curiaalschrift bleef dan nog een eeuw in gebruik bij de Rom. notarissen.
Lit. : B. Bretholz, Lat. Paläogr. (31926) ; M. Prou, Manuel de Paléogr. (41924). Grootens.