Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Mana

betekenis & definitie

Woord, door den Eng. zendeling Codrington in de moderne ethnologie en godsdienstgeschiedenis ingevoerd. „Het woord bestaat”, zoo meent Codrington, „over geheel den Stillen Oceaan en beteekent een niet natuurlijke maar in zekeren zin bovennatuurlijke kracht en gelijk welke macht of overmacht, die afzonderlijke menschen bezitten. Dit m. is niet aan iets bepaalds gebonden en kan ook overal meegedeeld worden. Geesten, van het lichaam gescheiden zielen en bovennatuurlijke wezens bezitten het en kunnen het meedeelen.

Oorspr. gaat het immer van persoonlijke wezens uit, maar het kan zich door middel van water, beenderen, steenen enz. manifesteeren”. Sedert deze ontdekking van Codrington meende men overal analoge opvattingen te ontdekken. Het manitoe der Algonkins en het orenda der Irokeezen werden vooral erg populair.

Het geloof in deze algemeene kracht werd door velen aangezien als de oorsprong zoowel van den godsdienst als van de magie. Hiertegen moet evenwel aangevoerd worden:1° dat deze voorstelling niet zóó eenvormig en zóó algemeen verspreid is, als sommige godsdiensthistorici beweren;
2° dat het geloof in een persoonlijk Hoogste Wezen zeer duidelijk ontwikkeld is in de oerculturen, terwijl het geloof in een algemeene toovermacht er in het geheel niet voorkomt.

Lit.: K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932) ; id-, Inl. tot de godsdienstgeschiedenis (1935) ; Fr. R. Lehmann, Mana. Eine begriffsgeschichtliche Untersuchung auf ethnol.

Grundlage (21922) ; J. Röhr, Das Wesen des M., in Literar. Zentralblatt (1919-’20, 97-124) ; R. Thurnwald, Neue Forschungen zum Manabegriff, in Archiv f. Religionsw. (1929, 93-113). Bellon

< >