Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Hall (persoon)

betekenis & definitie

Hall (persoon) - 1° mrs. Anna Maria (Fielding), Eng. romanschrijfster; * 6 Jan. 1800 te Dublin, ♱ 30 Jan. 1881 bij Moulsey (Surrey).

Ze verliet Ierland op 15-jarigen leeftijd. Toch inspireerde haar geboorteland haar tot verscheidene van haar meest succesvolle romans, o.a.

Sketches of Irish Character (1829); Marian (1839); The White Boy (1845). Ze kenmerken zich door een gave karakter-uitbeelding. 2° Edward, Eng. kroniekschrijver; * 1498, ♱ 1547. Schrijver van The Union of the Noble and Illustre Famelies of Lancastre and York (1542), gewoonlijk Hall’s Chronicle genoemd. De waarde van de Chronicle als hist. document is in het eerste gedeelte niet beduidend, maar bereikt een zeer aanzienlijke hoogte, waar de schrijver de regeering van Hendrik VIII bereikt. Voor den literatuurstudent is H.’s Chronicle vooral bekend om het feit, dat het een van de voorn. bronnen is, waaruit Shakespeare voor zijn hist. spelen putte. Uitg.: Chronicle, d. Sir H. Ellis (1809); d. C. Whitley (1904).

Lit.: J. Gardiner, Early Chronicles of Europe, England (1879).

3° Edwin Herbert, Amer. physicus; * 7 Nov. 1855 te Gorham (Maine, Ver. Staten). Sinds 1895 prof. in de natuurkunde aan Harvard College, Cambridge, Massachusetts. In 1879 vond hij het naar hem genoemde Hall-effect (➝ Galvanomagnetische en thermomagnetische effecten).

Werken: Textbook of physics (1891); College laboratory manual of physics (1904).

4° Floris Adriaan van, Ned. staatsman; * 15 Mei 1791 te Amsterdam, ♱ 29 Maart 1866 te Den Haag. Was in de middendecennia der 19e e. de meest bekende staatsman, schoon spoedig als zoodanig verdrongen door Thorbecke. Verwierf groote bekendheid door tijdens zijn eerste ministerschap (1842-’47) een reorganisatie van ’s lands geldmiddelen tot stand te brengen (1843), welke een staatsbankroet voorkwam, doch waarvan het succes vooral bepaald werd door het ruimer vloeien der Indische baten. Nadien was H. nog tweemaal minister in door hem gevormde kabinetten (1853-’56; 1860-’61). En steeds deed hij zich kennen als een weinig beginselvast, doch uitermate handig staatsman, meester in de kunst de partijtegenstellingen te ontwijken. Zijn derde ministerschap is van beteekenis wegens zijn spoorwegwet, welke den aanleg van de Ned. spoorwegen verzekerde. Tegenover den liberalen leider Thorbecke vertegenwoordigde H. de conservatieve gedachte, ofschoon hij rondom 1830 tot de pioniers van het liberalisme behoorde. G. was een zoon van 10°.

Lit.: Gleichman, Mr. F. A. v. H. (1904); Suttorp, F. A. v. H. en zijn constitutioneele beginselen (1932).

5° Granville Stanley, Amer. psycholoog; * 1 Febr. 1846 te Ashfield (Mass.), ♱ 24 April 1924; prof. in de psychologie aan de John Hopkins universiteit. Is vnl. bekend wegens zijn arbeid op het gebied der paedagogische psychologie en der psychologie van de rijpere jeugd.

Werken: Adolescence (2 dln. 1904); Educational problems (2 dln. 1911).

6° H. R. H., Engelsch archaeoloog, conservator van het Britsch Museum, in opdracht waarvan hij opgravingen deed (1918-’20) in Oer, Eridoe en Tell el'Obeid; welke laatste archaeologisch belangrijke plaats hij zelf ontdekt had. Van zijn talrijke werken is het voornaamste The Ancient History of the Near East enz. (Londen 1932).
7° James, Amer. schrijver; * 1793, ♱ 1868. Een belangrijke figuur in de ontwikkeling van de „short story” in Amerika. Afgezien van een lichtelijk melodramatisch accent, doen zijn vertellingen door hun milden humor, bekoorlijke verbeelding en smakelijken stijl hem kennen als een waardig volger van Washington Irving.

Werken: o.a. The Soldier’s Bride (1833); Tales of the Border (1835); Legends of the West (1832).

8° Joseph, Eng. (Anglic.) bisschop en satirist; * 1574, ♱ 1656. Werd in 1627 bisschop van Exeter, in 1641 biss. van Norwich. Vergezelde Jacobus I naar Schotland in 1617 en woonde als Eng. gedeputeerde de Synode van Dordt bij. Beschuldigd van Puritanisme, werd hij in den Tower gevangen gezet. In 1647 vestigde hij zich op een kleine boerderij bij Norwich, waar hij bleef tot het eind van zijn leven. H. is het best bekend om die van zijn werken, waarin hij onbarmhartige critiek uitoefent op de zeden en de letterk. producten van zijn tijd (o.a. in Virgidemiarum of Satires 1597-’98). Als hij niet de eerste Eng. satyricus, waarvoor hij zich zelf hield, is, is hij toch zeker een van de beste.

Uitg.: J. Pratt, Complete Works (1808); Grosart, Complete Poet. Wks. (1879). Lit.: Thomas Warton, in Hist. of Eng. Poetry (IV 1871).

9° Marshall H., Eng. physioloog; * 1790 te Nottinghamshire, ♱ 1857 te Londen als beroemd arts en onderzoeker. H. bewoog zich vooral op het gebied van zenuwphysiologie en -pathologie (reflexen, epilepsie).
10° Maurits Cornelis van, heer van Hei- en Boeicop, Ned. staat- en letterkundige;
* 14 Febr. 1768 te Vianen, ♱ 19 Jan. 1858 te Amsterdam. Hij was tot 1790 advocaat te Amsterdam, daarna notaris te Nieuwer-Amstel, waarna hij in 1795 procureur van Amsterdam werd. In 1789 was hij lid geworden van de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam, in 1799 koos men hem tot voorzitter hiervan. Hij genoot het volle vertrouwen van Lodewijk Napoleon en in 1813 dat van koning Willem I, vooral inzake financiën. Van 1842 tot ’48 had hij opnieuw zitting in de Eerste Kamer, en hielp in dit ambt zijn zoon, Floris van Hall, de belangrijke financieele wetten tot stand brengen.

Als letterkundige kennen wij hem in zijn vertalingen van de Klassieken: o.a. de Oden van Horatius, een studie over Cajus Caecilius Plinius Secundus (1809) en M. Valerius Messala Corvinus (1820). Ook gaf hij uit drie bundels Ned. „Gedichten” (1818, ’29, ’39), Navolgingen uit oude Lat. dichters (1855), en enkele hist. studies.

Lit.: Letterbode (1858); Handel, v. d. Mij. d. Ned. Letterk. (1859).

< >